(61) Schipbreuk was ook handel

In de veertiende eeuw leefden de Vlissingers van de visserij: vooral haringvangst en –verkoop. Daarnaast was er nog wat handel, maar dat vond voornamelijk plaats op de haringschepen die vanuit de Engelse havensteden goederen vervoerden naar het Europese vasteland. De zee bood ook af en toe een extraatje: de “zeedriften”. Hiermee werden de spullen bedoeld die werden opgevist of aanspoelden op het strand. Bijna altijd ging het om restanten en ladingen van schepen die waren vergaan.

De meeste vissers-, oorlogs- en koopvaardijschepen in de veertiende en vijftiende eeuw waren nog niet opgewassen tegen het geweld van de enorme stormen in die tijd en het aantal schipbreuken was dan ook zeer groot. Omdat de vaartuigen van hout waren en de meeste goederen, waaronder vooral textiel of de grondstoffen daarvoor, ook niet veel wogen, bleven de restanten van een schipbreuk gewoon drijven om na enige tijd ergens aan land te spoelen. Walcheren lag wat dat betreft zeer gunstig en de strandjutters hadden, zeker na een storm, een dagtaak aan het verzamelen en wegslepen van de gevonden spullen, die in de stad konden worden verkocht. Omdat over de opbrengsten belasting moest worden betaald, werden veel vondsten waarschijnlijk onderhands verkocht. Dat was wat moeilijker voor de Vlissingse vissersschepen die, naast de vis en de eventuele handelswaar, ook allerlei uit de zee opgeviste goederen mee naar huis namen en die losten en verkochten op de kades in Vlissingen. Wanneer men dat in het zicht van de autoriteiten deed moest belasting worden betaald. Dat gebeurde ook in Middelburg en in Zandijk ten zuiden van Veere, maar de hoeveelheid goederen die daar werd verkocht was veel kleiner dan die in Vlissingen.

De inkomsten in Vlissingen bedroegen in 1330 en 1332 in totaal 126 pond. In Middelburg was dat drie pond en in Zanddijk 73 pond.  In deze twee seizoenen werden onder andere in Vlissingen verkocht: eenentwintig netten, vier kabels, een anker, een tuigwant en vier  kruiken wijn. Van het laatste schonken de vissers de helft aan het klooster van de Franciscanen in Middelburg.