(76) Berooide zeelieden

Midden in de binnenstad van Vlissingen, tussen het beton uit de jaren zestig en zeventig, staat een uniek moment uit de zeventiende eeuw: het Zeemanserve, een ommuurd hofje met 24 woningen. De ingang is bereikbaar via een licht hellende trap aan de Torenstraat. Een poortje geeft toegang tot de binnentuin en de woningen zelf. Boven het poortje zijn de wapens van Zeeland en Vlissingen te zien, maar ook een gedenksteen waarop staat dat het complex is opgericht door een vermogende weduwe uit Den Haag: Cornelia Quack. Zij deed veel voor de armen en had een band met Vlissingen, waarschijnlijk omdat haar man, die provincieambtenaar was, in de stad had gewerkt. Bij de schenking in 1643 had ze wel bedongen dat er altijd drie huisjes vrijgehouden moesten worden als logeeradres wanneer zij of haar familie in Vlissingen verbleven.

Vlissingen was in 1643 niet een heel arme stad. De Tachtigjarige Oorlog was nog gaande en de Vlissingers wilden dat het liefst zo houden: zij verdienden immers goed aan de opbrengsten van de kaapvaart op vijandelijke schepen en dat was alleen toegestaan in tijden van oorlog. Omdat het recht op kapen, dat was vastgelegd in een oude zeewet uit 1475, voor vriend en vijand gold, waren ook Vlissingse zeelieden regelmatig het slachtoffer van kapingen. Zij die het overleefden kwamen berooid en vaak verminkt en dus arbeidsongeschikt terug van hun fatale reis. Wanneer er geen verdere bezittingen waren of familieleden die hen konden ondersteunen, waren deze stumpers aangewezen op een bestaan als dakloze. Het was vooral deze groep voor wie het hofje werd gebouwd. De huisjes, die zo’n drie meter breed en vijf meter diep waren, lagen in een vierkant om een groot grasveld waarvan de bewoners gebruik konden maken voor het bleken van de was. De woningen hadden allemaal een benedenkamertje met een stook- en een slaapplaats en een kleine zolder.

In 1650 werd het hofje overgedragen aan de diaconie van de Nederduits gereformeerde kerk in Vlissingen, waarna het complex steeds meer een plaats werd waar ook armen die geen zeeman waren, konden worden gehuisvest. En dat was hard nodig, want na 1648, het jaar waarin vrede werd gesloten met de Spanjaarden, geraakte de stad in een vrije economische val waaraan ook de kaperij-opbrengsten van de vier korte oorlogen tegen Engeland niet veel meer konden veranderen. Er waren, met andere woorden, in de drie eeuwen daarna meer armen dan er konden worden ondergebracht in de 24 huisjes. De naam Zeemanserve kreeg het hofje in de achttiende eeuw toen de kerk wegens geldgebrek besloot om het over te dragen aan een andere liefdadigheidsinstelling: de Zeemans- en Vissersbeurs, opgericht om zeelieden die niet meer konden werken toch een fatsoenlijk bestaan te kunnen geven. Deze situatie bleef zo tot 1950. In dat jaar werden de huisjes voor een symbolisch bedrag aan de gemeente Vlissingen verkocht. Er volgden saneringen in 1968, 1980 en 1995. In dat laatste jaar werd het Zeemanserve eigendom van de Vereniging tot Verbetering van de Volkshuisvesting te Vlissingen en kreeg het de status van rijksmonument. De oorspronkelijke functie, opvang van arbeidsongeschikte zeelieden en armen bestaat al lang niet meer. Van de 24 huisjes zijn er door samenvoegingen, dertien overgebleven, waar het tegenwoordig goed wonen is.