(94) Twee rooms-katholieke gezinnen

We hebben het er al vaker over gehad en het zal nog vaak gebeuren: 6 april 1572, de dag dat Vlissingen zich als eerste Nederlandse stad bevrijdde van de Spanjaarden. In de geschiedenis van de stad zoals die momenteel wordt opgeschreven is deze dag een scharnierpunt. De stad veranderde ingrijpend op veel gebieden: politiek, economisch, sociaal, cultureel, geografisch en godsdienstig. Er was een Vlissingen vóór en er was een Vlissingen na 6 april 1572. Een van de meest in het oog springende veranderingen vond plaats op het gebied van de wetgeving, waar politiek en godsdienst in zowel de Spaanse tijd als in de periode erna, innig met elkaar waren verweven. De kerk schreef in de meeste gevallen voor hoe de burger zich ook thuis, op het werk en op straat moest gedragen en de gewone overheidswetgeving nam dat klakkeloos over. Zo had de Spaanse landvoogd Alva in 1569 aan de Vlissingers voorgeschreven dat aan iedereen, dus ook de protestanten, op hun sterfbed de laatste sacramenten moesten worden toegediend. Gebeurde dat niet, dan mocht het lichaam niet worden begraven maar moest het worden gedumpt op het galgenveld. De bezittingen van de overledene werden bovendien in beslag genomen.

Nadat de Spanjaarden waren verdreven en het protestantse geloof de overhand kreeg draaiden de rollen om en werd de kerk machtiger dan ooit. Dat gold zeker voor Vlissingen, waar vooral in de jaren tachtig een zeer strenge variant van het calvinisme de overhand kreeg. De eerste grote nationale kerkvergadering, die in mei en juni 1581 in Middelburg plaatsvond werd in februari van dat jaar in Vlissingen voorbereid. Het meest omstreden discussiepunt tijdens deze vergadering was de vraag of de kerkelijke wetgeving de overheidswetgeving mocht bepalen of niet. In het kader daarvan werd omstandig gediscussieerd over de straffen die dienden te worden opgelegd aan degenen die de rooms-katholieke godsdienst uitoefenden, de zon- en biddagen ontheiligden, in het openbaar dronken waren, dobbelden, vochten, uit de kerk wegbleven, overspel pleegden, hoereerden, geschriften publiceerden die niet door de kerk waren goedgekeurd, dansten en de kunst van het toneelspelen beoefenden. Voor het handjevol overgebleven rooms-katholieken werd het leven in de periode na de synode er niet makkelijker op. Wie wilde trouwen, moest dat doen in een protestantse kerk. Dat zelfde gold voor het dopen van kinderen. Gebeurde dit niet dan volgden gerechtelijke stappen met meestal een boete als sanctie. Deze praktijken vonden, in iets minder strenge mate, in heel Zeeland plaats. In Holland en Utrecht was de invloed van het kerkelijk recht op de wetgeving wat minder groot. Hoewel ook daar werd gelet op paapse stoutigheden konden de rooms-katholieken er in relatieve rust hun geloof uitoefenen.

De onderdrukking van de katholieken leidde ertoe dat Vlissingen in korte tijd transformeerde van een stad waar aanvankelijk de rooms-katholieken nog ruim in de meerderheid waren, in een stad die rond 1600 volledig protestant was. In 1616 woonden er nog maar twee rooms-katholieke gezinnen en we kunnen gerust aannemen dat hun vroegere geloofsgenoten niet vrijwillig de stad hadden verlaten.