(104) Pierre le Turcq

De twee enige Vlissingse kapers die in de achttiende eeuw roem zouden vergaren waren van Franse afkomst: Pierre le Turcq en Nicolaas Jarry. Beide vestigden zich omstreeks 1781 in de Scheldestad ten tijde van de Vierde Engelse Oorlog, op zoek naar avontuur en vooral inkomen. Omdat Frankrijk even niet in een oorlog was verwikkeld en de Republiek wel, was de verhuizing van de Franse kapers een logische: vanuit Vlissingen kon op Engelse koopvaardijschepen worden gejaagd en die hadden doorgaans rijke ladingen aan boord. Ook de keuze voor Vlissingen is niet moeilijk te verklaren: daar was nog steeds een van de beste en makkelijkst toegankelijke havens van de Republiek aanwezig en de reders daar investeerden maar wat graag in de nieuwe mogelijkheden die de kaapvaart bood nu het weer was toegestaan. De meeste Vlissingers hadden nog nooit oorlog meegemaakt en het ontbrak de stad aan ervaren kapers. De Vlissingse reders moeten de Fransen dan ook met enthousiasme hebben ontvangen. Hoewel de ervaring ontbrak, was men wel nog steeds op de hoogte van de mogelijkheden.

Pierre le Turcq, de oorlogsnaam voor Ghyslain du Plessis, was visser, smokkelaar en zeerover en waarschijnlijk afkomstig van Duinkerken. Hij verhuisde in 1781 naar Vlissingen, waar zijn roem hem was vooruitgesneld en hij in dienst kon treden bij de rederij van de familie Nortier. Hij kreeg in september van dat jaar het bevel over een klein sloepschip, De Jager, waarop veertien stukken geschut waren geïnstalleerd en veroverde binnen enkele dagen vier volgeladen Engelse koopvaardijschepen. De reis liep echter niet goed af, omdat hij al snel werd opgespoord door vijandelijke oorlogsschepen die hem achtervolgden tot aan de kust bij den Haag. Zijn buit ging verloren, maar de manier waarop hij deze eerste klus had geklaard maakte zoveel indruk dat hij het bevel kreeg over een iets groter schip, De Vlissinger, met 18 stukken geschut en 54 bemanningsleden. Tijdens de reizen die volgden behaalde hij louter overwinningen en de buit die hij veroverde, vertegenwoordigde een totale waarde van enkele honderdduizenden guldens. Als beloning ontving Den Turcq, naast zijn loon en winstdeling, een eresabel en een zilveren degenplaat  met het stadswapen. Wanneer hij in de haven terugkeerde, klonken er saluutschoten en werd er in de kerken voor hem gebeden.

Kort daarop kreeg de Duinkerkse Vlissinger een speciaal voor hem gebouwd nieuw schip, De Zeeuw, dat sterker en sneller was dan de vorige twee. Het toont aan dat de Vlissingse reders veel zagen in de capaciteiten van Le Turcq en daarin wilden investeren. De eerste reis met De Zeeuw liep echter niet goed af. Het schip werd ontdekt door het Engelse fregat The Defiance, die direct de confrontatie zocht. Tijdens het bloedige gevecht dat volgde kwamen eenentwintig mannen om het leven en vielen er zeventien gewonden, waaronder de kapitein zelf. De Engelsen wonnen de slag en namen de overlevenden gevangen. In Engeland kon den Turcq herstellen van zijn verwondingen. Zodra de kans zich voordeed wist hij te ontsnappen en terug te keren naar Vlissingen. Daar werd hem een nieuw schip beloofd dat nog moest worden gebouwd, maar omdat kort daarop de vrede met Engeland werd getekend, werd dit project niet voltooid en was het ook met de bijdrage van le Turcq aan de Vlissingse geschiedenis gedaan.