(138) Meer dan 20 toneelstukken


Jacobus Bellamy en Betje Wolff, die leefden en werkten in de 18e eeuw, worden gezien als de belangrijkste Vlissingse schrijvers uit de geschiedenis. De laatste eeuw uitgezonderd, omdat ook de winnaar van de P.C. Hooftprijs Hans Verhagen en de veelvuldig gelauwerde schrijver, dichter en kunstenaar Wim Hofman aan dit illustere rijtje kunnen worden toegevoegd. Vergeten wordt vaak dat ook de negentiende eeuw een aantal bekende schrijvers heeft voortgebracht. Ik schreef op deze plek al eerder over de jong gestorven beeldhouwer en dichter Jan François Brouwenaar. De tweede belangrijke auteur uit deze eeuw was Arie Ruysch.

 Ruysch was in Rotterdam geboren op 24 februari 1797 en had in 1815 als korporaal meegevochten tijdens de Slag bij Waterloo en de daaropvolgende veldtocht door Frankrijk. Hij bleef tot 1822 als infanterist in militaire dienst en vestigde zich daarna in Sas van Gent als medewerker van de belastingdienst. Diezelfde functie bracht hem korte tijd later naar Vlissingen waar hij zelfstandig ondernemer werd en zich daarnaast ging wijden aan het schrijven van toneelstukken. Hij handelde in wijn en steenkolen, werd lid van de Vlissingse gemeenteraad en nam plaats in het bestuur van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Hij was, vanuit een vrijzinnige levensvisie, lid van de in de 18e eeuw opgerichte Vrijmetselaarsloge L’Astre de L’Orient. In de periode van de Rijkswerf bestond het ledenbestand, naast de commerciële en bestuurlijke elite, voor een belangrijk deel uit marineofficieren. Later verliet Ruijsch dit gezelschap en sloot hij zich aan bij de katholieke kerk omdat zijn visie op het leven was veranderd. Tijdens de Belgische opstand was Ruijsch zeer betrokken bij het lot van de Nederlandse soldaten en hielp hij een gewonde kanonnier. Koning Willem de Eerste besloot in 1837 om hem daarvoor de Rijks-gouden medaille te geven. Later, in 1865, kreeg hij voor zijn rol tijdens de Slag bij Waterloo met terugwerkende kracht het Zilveren Kruis der vrijwilligers. Ruijsch schreef meer dan 20 toneelstukken die een grote variëteit kenden: drama's, zangstukken, treurspelen en blijspelen. Hiervoor ontving hij verschillende prijzen. Zijn werk werd vaak opgevoerd en meerdere keren herdrukt. Ruijsch overleed in 1871 aan de gevolgen van een beroerte. Hij was twee keer getrouwd maar liet geen kinderen na. 

Enkele titels van zijn toneelstukken zijn: Verkeerd adres, Het wisselregt of de kus aan tooner, Moederliefde en heldenmoed, Geregtigheid en wraak, Alva’s schrikbewind en Zoo werd hij rijk.