Hoe Omroep Zeeland in Souburg terecht kwam


Eind 1962 kreeg de gemeente Oost- en West-Souburg een nieuwe burgemeester: B.H.G. ter Haar Romeny die eerder burgemeester van Wolphaartsdijk was. Ik was toen 11 jaar en zat in de vijfde klas van de Marnixschool in West-Souburg. Bij meester van Loenen, tevens schoolhoofd. Normaal gesproken interesseren jongetjes van 11 jaar zich niet voor wisselingen in een gemeentebestuur. Het afscheid in 1961 en het kort daarop overlijden van de vorige burgemeester, A.H.S. Stemerding kan ik me zelfs niet eens meer als een op zich zelf staande gebeurtenis herinneren, terwijl de man toch ruim 25 jaar de functie heeft uitgeoefend en alom geliefd was vanwege zijn daadkracht en veelzijdigheid. De komst van de nieuwe man zou een zelfde lot in mijn belangstellingsspectrum beschoren zijn, ware het niet dat hij verkoos te gaan wonen in een huis in West-Souburg: Villa "De Hoogte" aan de Nieuwe Vlissingseweg, op de hoek met het Marnixplein.

Omdat het oversteken van de drukke verkeersader in die tijd een hachelijke zaak was en er nog al eens een ongeluk gebeurde (in die tijd kwam ook de uitbater van frietkraam “Jaap” die naast de brug was gevestigd, door een verkeersongeluk om het leven toen hij de weg wilde oversteken), besloot de nieuwe burgemeester om zijn zoon en twee dochters naar de Marnixschool te sturen. Waarschijnlijk heeft ook de hervormde signatuur van de school een rol gespeeld in de beslissing van het CHU-lid Ter Haar Romeny.

De leerlingen van de Marnixschool werden door de leerkrachten intensief voorbereid op de komst van hun nieuwe klasgenoten. Alle gebruikelijke en door de leerkrachten binnen de grenzen van betamelijkheid getolereerde inwijdingsrituelen werden met onmiddellijke ingang en voor bepaalde tijd verboden. Sterker nog: we werden met zachte dwang gestimuleerd om er voor te zorgen dat de burgemeesterskinderen zich zo snel mogelijk thuis zouden voelen. Uiteindelijk zou het tot ieders voordeel strekken dat het niveau van de school werd opgekrikt met leerlingen van een betere komaf dan tot dan toe gebruikelijk.

De oudste zoon Bart kwam bij mij in de klas. De vijfde en zesde zaten toen in één lokaal en kregen les van één meester. De twee rijen van de hoogste klas waren het dichtst bij het raam gesitueerd. De rij die tegen de raamkant aan zat bestond uit de leerlingen die waren voorbestemd om naar de HBS te gaan, aangevuld met wat toekomstige MULO-klantjes omdat de HBS-groep niet al te groot was. Deze leerlingen kwamen een aantal keren per week `s morgens een uur eerder op school voor huiswerkbegeleiding, Frans en blokfluitles. De twee rijen van de vijfde klas waren op dezelfde manier opgebouwd: het dichtst bij de zesde klas zaten de betere leerlingen en helemaal tegen de gangkant de toekomstige LTS- en huishoudschoolkinderen. Bart mocht vanzelfsprekend plaats nemen in de rij van de betere leerlingen waarin mijn vriendje Attie en ikzelf de enige andere jongens waren. We sloten conform de opdracht van de bovenmeester direct in het speelkwartier vriendschap en kwamen erachter dat we ook zonder dit decreet vrienden zouden zijn geworden. Wat een aardige jongen. En wat was hij slim! Dat laatste verbaasde ons niet omdat burgemeesterszonen van huis uit al behoorlijk veel herseninhoud meekrijgen. Korte tijd later richtten we een club op die anderhalf jaar heeft bestaan en werd opgeheven toen we naar het voortgezet onderwijs gingen: de BPA (Bart, Peter, Attie).

Met Bart als onbetwiste leider kregen we toegang tot een gebouw dat we voor die tijd alleen maar van de buitenkant kenden: het gemeentehuis aan de Kanaalstraat, na de kerk op het Oranjeplein, het belangrijkste bouwwerk van ons dorp. Ieder jaar met Koninginnedag moesten we opdraven om met alle schoolkinderen van Oost- en West-Souburg op de straat voor het gemeentehuis een aubade te brengen aan de burgemeester en zijn vrouw die op dat moment de vertegenwoordigers waren van koningin Juliana en haar prins-gemaal. Onder begeleiding van muziekkorps Vlijt en Volharding zongen we het eerste en zesde couplet van het Wilhelmus en het hele Zeeuwse Volkslied. Het Wilhelmus lukte altijd beter omdat het bekender was en omdat het volgens onze meester in West-Souburg was geschreven door Filips van Marnix (1540-1598), heer van Sint-Aldegonde en heer van West-Souburg. Na het zingen hield de burgemeester een toespraak waarin hij de koningin feliciteerde met haar verjaardag en waarin hij ons land en haar bevolking gelukkig prees omdat we een monarchie waren. Wij stonden pal in de massa en keken met ontzag en eerbied naar de hooggeplaatste en onbereikbare personen op de trap van het gemeentehuis die van een andere planeet leken te komen maar toch gewoon onze taal spraken, zij het met een andere tongval, vooral bekend van de radio en de televisie.

Na de komst van Bart veranderde dat beeld. De nieuwe burgemeester was een zeer toegankelijk persoon en voor de vriendjes en vriendinnetjes van zijn kinderen gedroeg hij zich als de populaire en toegankelijke oom. Het gebouw bleek ook een binnenkant te hebben waaraan we ons regelmatig konden vergapen wanneer Bart bij zijn vader moest zijn en wij mee naar binnen mochten. Ik herinner me de statige entree, de gebrandschilderde ramen, de raadzaal en de burgemeesterskamer waarin vooral het zware meubilair van hout en leder een onuitwisbare indruk hebben gemaakt. Op zo’n stoel en aan zo’n tafel moesten ook Churchil en Eisenhower hebben gezeten toen ze hun plannen beraamden om Hitler een kopje kleiner te maken (we waren op school met de geschiedenisles bij de Tweede Wereldoorlog beland) en misschien bezat onze eigen koningin er ook wel een paar exemplaren van. Mijn eigen vader was zeeman en moest in mijn beleving de hele dag door zijn schip lopen om het op koers te houden. Zo’n burgemeester had het toch maar mooi voor elkaar.

Wij wisten in 1963 nog niet dat de zelfstandigheid van Souburg aan een zijden draadje hing. Vlissingen had al jaren annexatieplannen en de landelijke overheid had daar wel oren naar. Het is bekend dat de vorige burgemeester Stemerding zich fel verzette tegen de plannen. Hoe de opstelling van de nieuwe man was, is niet echt duidelijk. Feit is dat de gemeente Oost- en West-Souburg per 1 juli 1966 ophield te bestaan en opging in de gemeente Vlissingen. De burgemeester maakte promotie naar het veel grotere Woerden en nam zijn hele gezin mee. Ik zelf verhuisde ook, eerst naar Hansweert met mijn vader, moeder en broertje en, na opnieuw een paar jaar Souburg, als zelfstandige jongeman naar Rotterdam. Tot 2002, het jaar waarin ik weer in Vlissingen ging wonen, heb ik nooit meer gedacht aan het gemeentehuis. Pas toen ik tijdens een fietstochtje besloot om te gaan kijken hoe ons oude huis in de Van Doornlaan erbij stond en ik daarna via de brug in de Kanaalstraat belandde, zag ik het weer: statig als altijd, strak in de lak en met een vlag van Omroep Zeeland in de voortuin. Ik ben er inmiddels een paar keer binnen geweest vanwege een interview en een reportage waarin ik voor kwam en ontwikkelde de afgelopen jaren geleidelijk aan weer belangstelling voor het gebouw en vooral voor de vraag hoe Souburg er in geslaagd was om een prestigieuze organisatie als de provinciale omroep binnen haar dorpsgrenzen te krijgen. Het twintigjarig bestaan van de omroep in 2010 leek me een mooie gelegenheid om hierover een artikel te schrijven, wat onderzoek te doen en de mannen van het eerste uur aan de tand te voelen: Henk Koch (initiatiefnemer van de omroep en later secretaris van het bestuur) en Flip Feij (directeur/hoofdredacteur).

De omroep: wat vooraf ging
De eerste uitzending van Omroep Zeeland ging van start op maandag 1 januari 1990 om precies 00.00. Buiten knalde het vuurwerk, binnen de champagneflessen en de zenuwen van de aanwezigen: de elf medewerkers, een afvaardiging van het bestuur en wat politici. De berichtgeving ging over de oudejaarsnacht en het vuurwerk in de Kanaalstraat, verslagen door oud PZC-journalist Bob Lagaaij. Hedy d’Ancona, de toenmalige minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur waaronder ook de media vielen, zei vanuit Den Haag iets aardigs over de nieuwe omroep en een strijkje van de Zeeuwse Muziekschool speelde klassieke muziek onder leiding van Rien Hillebrand.  

Hoeveel luisteraars er die nacht de radio hadden afgestemd op de nieuwe omroep is niet bekend omdat er nog niet kon worden gemeten. Zeker is dat de uitzendingen in hoog tempo wonnen aan populariteit en dat de omroep in korte tijd uitgroeide tot een niet meer weg te denken informatiebron in het Zeeuwse medialandschap met relatief hoge luistercijfers. En dat werd tijd, want Zeeland was de laatste provincie die een eigen regionale omroep kreeg.

Zeeland was waarschijnlijk ook een van de provincies met de langste incubatietijd tussen de vroegste plannen en de eerste uitzending. Al in 1966 kreeg de Zeeuwse Culturele Raad van de Provincie Zeeland de opdracht om te onderzoeken of een regionale omroep wenselijk was. Met de resultaten van het onderzoek is toen niets gedaan. Dat lag aan de landelijke politiek. Daar moest namelijk een antwoord worden gegeven op de vraag of provincies binnen het omroepbestel zelf een omroep mochten hebben. In 1971 werd het Zeeuwse dossier uit het stof gehaald door de nieuwe directeur van de Raad, Henk Koch, geboren in Goes, vertrokken vanwege onvrede over het culturele klimaat in Zeeland en teruggekeerd toen hij de kans kreeg er zelf wat aan te gaan doen. En dat deed hij. Mede dankzij de nieuwe man veranderde in de jaren zeventig en tachtig het kunstklimaat in Zeeland ingrijpend. Verschillende nationaal en zelfs internationaal aansprekende festivals en tentoonstellingsruimten kwamen van de grond en sommige bestaan nog steeds.
Met de regionale omroep liep het allemaal niet zo snel. Hoewel Koch het onderwerp tussen 1971 en 1981 regelmatig op verschillende agenda’s zette, bleef instemming van de kant van de landelijke en later vooral de provinciale overheid uit.

In 1981 wist Koch een proefuitzending te organiseren vanuit het veilinggebouw in Kapelle. Die zelfde dag was er in theatercomplex De Vroone in hetzelfde dorp een debat tussen Zeeuwse bestuurders en vertegenwoordigers van landelijke omroepen en regionale omroepen uit andere provincies over de vraag of een regionale omroep in Zeeland wenselijk en haalbaar was. Den Haag was inmiddels van mening dat iedere provincie een omroep zou moeten krijgen. De provincie Zeeland was minder enthousiast. Het tientje dat ieder huishouden moest gaan betalen als luistergeld werd als de voornaamste reden aangevoerd. Sommige bronnen noemden echter de angst bij de provinciale overheid voor een al te kritisch medium als hoofdoorzaak van de negatieve houding. Men wees op de links-radicale verslagen bij omroep STAD Amsterdam over de krakersrellen in de hoofdstad rondom de kroning van prinses Beatrix tot koningin op 30 april 1980 (“Geen woning geen kroning”).

Na de provinciale verkiezingen van 1987 veranderde de opstelling van de provincie. Er kwam een nieuw college van gedeputeerden met daarin Wim Don en Paul Boersma, en die vonden dat Zeeland snel een regionale omroep moest hebben. De provincie liep al achter op de rest van Nederland en de Zeeuwse bevolking had recht op een eigen publieke zender. De toenmalige minister van WVC, Elco Brinkman (CDA), had kort daarvoor alle lichten op groen gezet: “U heft een tientje per huishouden met een radiotoestel en ik zorg voor de rest van het geld”. De Mediawet was al in 1983 door dezelfde Brinkman aangevuld met de bevoegdheid voor de Provinciale Staten om een regionale omroep door provinciale opslagen te financieren, waarna bij NOS en Commissariaat voor de Media een zendmachtiging kon worden aangevraagd.

Aan Henk Koch werd gevraagd om een Initiatiefgroep Omroep Zeeland op te richten. Hij moest zorgen voor een draaiboek en voor voldoende draagvlak bij de provincie, gemeenten en maatschappelijke organisaties. In de initiatiefgroep vroeg Koch een aantal mensen van wie hij wist dat ze goed konden lobbyen. Voorzitter werd Godfried van den Heuvel, burgemeester van Borsele en kring-voorzitter Zeeland van het CDA. Borsele was toen landelijk nieuws vanwege de acties rondom de kerncentrale en aan Van den Heuvel werden de nodige management- en onderhandelingsvaardigheden toegedicht.

Het werk van de initiatiefgroep resulteerde in een voorstel dat in het voorjaar van 1988 met een grote meerderheid van stemmen werd aangenomen door Provinciale Staten. Vanaf dat moment ging het snel. Op 13 juli 1989 werd de Stichting Omroep Zeeland opgericht. Godfried van den Heuvel werd voorzitter en Henk Koch secretaris. Het bestuur kreeg, conform de eisen van de Mediawet, een brede samenstelling, “… representatief (…) voor de belangrijkste in de gemeente of provincie voorkomende maatschappelijke, culturele, godsdienstige en geestelijke stromingen …” en bestond uit ongeveer 40 personen.

Men richtte zich in eerste instantie op het zoeken naar een geschikte plaats van vestiging en op het aantrekken van een directeur die tevens hoofdredacteur zou worden.

“Heb je nog wat leeg staan?”
Vrijwel alle gemeenten in de provincie waren geïnteresseerd in het huisvesten van de nieuwe omroep. Het zou zorgen voor levendigheid, aanzien en vooral hooggekwalificeerde werkgelegenheid. Bij de meeste andere regionale omroepen die al wat langer bestonden, werkten tientallen mensen en de verwachting was dat daar nog wel de nodige groei in zou gaan zitten. Onder de belangstellende gemeenten waren onder andere Vlissingen met de voormalige watertoren in Oost-Souburg, Middelburg met Huize Toorenvliedt, Goes met het voormalige zusterhuis van het ziekenhuis Sint Joanna en Kapelle met het oude veilinggebouw. Aan de meeste gebouwen kleefden echter behoorlijk veel nadelen. De watertoren had geen praktische indeling, Huize Toorenvliedt was weliswaar gratis, maar moest door de omroep binnen de monumentenwet ingrijpend worden gerestaureerd met alle risico’s van dien en voor het zusterhuis en het veilinggebouw waren de kosten van verbouwing te hoog.

De definitieve oplossing diende zich in de zomer van 1988 aan op het terras van café bar The Flying Dutchman in Vlissingen. Henk Koch dronk daar een biertje met Daan Bruinooge, in die tijd wethouder van Vlissingen en vroeg of hij “… nog wat had leegstaan …” in de Scheldestad. Bruinooge dacht niet lang na en antwoordde dat hij een uitstekende locatie had die Omroep Zeeland voor één gulden per jaar mocht huren: het voormalig gemeentehuis in Oost-Souburg. Hij voegde eraan toe dat de omroep voor het zelfde bedrag ook kon beschikken over de parkeerplaatsen en de brandweerkazerne. Verbouwen was wel nodig, maar veel minder dan de andere panden die waren aangeboden en naar alle waarschijnlijkheid zou het allemaal binnen het budget passen dat het Commissariaat voor de Media de provincie Zeeland beschikbaar had gesteld voor de huisvesting beschikbaar had gesteld. Het gemeentehuis was op dat moment bijna 50 jaar oud en had na het vertrek van de laatste burgemeester dienst gedaan als gemeenschapscentrum (de Middenhof, genoemd naar de negentiende-eeuwse hofstede die op dezelfde plek had gestaan), politiepost en brandweerkazerne. Verder was het vrijwilligerswerk er in ondergebracht en lagen de kelders vol met spullen voor de rommelmarkt. Vooral de laatste jaren was er weinig geld geweest voor onderhoud en het gebouw maakte een verwaarloosde  indruk.

Het voorstel van Bruinooge was eigenlijk een aanbod dat niet kon worden geweigerd. Het gebouw was representatief, lag op een goed bereikbare locatie en bood voldoende ruimte voor de activiteiten van de nieuwe omroep. Bovendien waren de verbouwingskosten overzienbaar en zouden er geen terugkerende huur- of hypotheeklasten zijn. Ook de gemeente Vlissingen sprong er goed uit. Naast de voordelen voor de plaatselijke werkgelegenheid en de te verwachten dynamiek en uitstraling kon het gebouw op kosten van de omroep worden gerestaureerd en onderhouden. Een echte win-winsituatie. Dat vond ook het stichtingsbestuur, waarin aanvankelijk ook de andere gemeenten die gebouwen hadden aangeboden, waren vertegenwoordigd. Koch slaagde erin om alle leden achter het idee te scharen. Er was weinig discussie en dat sierde het bestuur dat een gemeenschappelijk doel nastreefde en geen vechtclub was waarin alleen de eigen lokale belangen centraal stonden.

De aanloop
In december 1988 werd de eerste personeelsadvertentie geplaatst in de landelijke media. Het bestuur ging op zoek naar een geschikte directeur/hoofdredacteur die de opdracht zou krijgen om de verbouwing te leiden, een werkplan te maken en de andere personeelsleden aan te nemen. Een knap staaltje van delegeren en tevens naar de mening van het bestuur de beste garantie voor succes. Het doel was om op 1 januari 1990 de eerste uitzending te laten plaatsvinden. De functie-eisen voor de nieuwe man of vrouw waren omvangrijk. Men ging op zoek naar een doorgewinterde journalist met aantoonbare ervaring in de omroepwereld die bovendien ook nog eens verstand had van management, bouwprojecten en het vanuit het niets opbouwen van een organisatie. Desondanks was het aantal mensen dat zich herkende in dit “schaap met vijf poten” groot. Het regende sollicitatiebrieven waaruit een kleine selectie werd gemaakt van kandidaten waarmee zou worden gesproken. Onder hen was ook Flip Feij, geboren Vlissinger, in de jaren zeventig begonnen als journalist bij de PZC en, zoals veel van zijn Zeeuwse collega’s uit die tijd, op goede posities terechtgekomen bij de landelijke media. Feij was in 1988 eindredacteur van het radioprogramma “Met het Oog op Morgen” van de NOS en chef van de bijzondere actualiteiten uitzendingen van NOS radio. Voordien maakte hij deel uit van de redacties van “Hier en Nu Radio” en  “Den Haag Vandaag”. Hij wilde wel terugkomen naar zijn geboortestad en had van alle sollicitanten de beste papieren. Ook leek het op het persoonlijke vlak te klikken tussen hem en de man met wie hij het komende jaar intensief moest gaan samenwerken: Henk Koch, secretaris van het stichtingsbestuur. Feij werd aangenomen en startte op 1 april 1989. Er waren nog negen maanden te gaan voor de eerste uitzending. De verbouwing moest nog beginnen, er waren nog geen werknemers en van het maken van een radioprogramma had, buiten de nieuwe directeur, niemand echt verstand. Omdat de eerste mensen nog niet in het gemeentehuis terecht konden werd een klein kantoortje gehuurd in het Dienstencentrum voor bejaarden Bachten Poorte aan het Oranjeplein. De inrichting en inventaris waren simpel: twee bureaus, een telefoon, een typemachine, een paar pakken papier en een semafoon. Logo en huisstijl kwamen het eerst tot stand,

Voor de verbouwing werd de hulp ingeroepen van het in 1988 verzelfstandigde facilitair bedrijf van de NOS, het NOB, die de tekeningen en de adviezen voor de technische ruimten leverde. Aannemingsbedrijf Stegink uit Vlissingen won de aanbesteding. Er waren geen ernstige vertragingen in de bouw en al in november konden de technische ruimten worden ingericht. De grote studio kwam in de voormalige raadszaal op de eerste verdieping.

Gebouw en apparatuur werden opgeleverd op 1 december 1989. De planning was gehaald! Het personeelsbestand telde tien personen  , onder wie zeven journalisten die in korte tijd door directeur Feij en programmaleider Van Houte (afkomstig van de Wereldomroep) werden opgeleid tot radiomensen. Er heerste een pioniersgeest en men voelde zich een geuzenclub. De groep groeide in die laatste maand voor de eerste uitzending uit tot een echt team met maar één doel: een succesvolle start van de eerste Zeeuwse regionale omroep.

Groei
De omroep werd een succes en al na een paar maanden hadden de meeste Zeeuwen kennisgemaakt met de programma’s, al snel twee uur per dag: ’s middags en ’s avonds. Naast de nieuwsprogramma’s kwamen er gevarieerde programma’s over het Zeeuwse erfgoed, Zeeuwse muziek, de dialecten, de cultuur en de sport..het aantal luisteraars groeide onstuimig, evenals als  ’het aantal medewerkers. In 1993 werkten er al meer dan dertig mensen als gevolg waarvan het gebouw aan de west- en  zuidkant werd uitgebreid met een nieuwe vleugel voor de administratie en de redactie. Ook kwam er een kleine reclameafdeling die van overheidswege eerst moest samenwerken met de PZC en andere Zeeuwse kranten om concurrentievervalsing tegen te gaan. Inmiddels had ook de automatisering haar intrede gedaan waarvoor ook weer mensen en extra ruimte nodig waren.

De volgende uitbreiding kwam na 1997 toen Provinciale Staten toestemming gaf voor het verzorgen van televisie-uitzendingen. Voormalig staatsecretaris Nel Ginjaar was Jaap van der Doef inmiddels opgevolgd als voorzitter van het stichtingsbestuur en had zich met brede steun vanuit de Zeeuwse Staten ingezet voor deze historische uitbreiding van de activiteiten van de omroep. De inwoners van de provincie moesten wel een tweede tientje gaan betalen, maar dat bleek geen enkel probleem. De komst van de televisie maakte een nieuwe uitbreiding van de huisvesting noodzakelijk. De eerste uitzending op 1 oktober 1997 werd verzorgd vanuit een geïmproviseerde studio die was opgetrokken in het pand naast het gemeentehuis dat tot voor kort eigendom was van de familie Meijers, die er een rijwiel- en brommerwinkel annex benzinepomp exploiteerde. Het pand werd gekocht door de omroep die in 1994 ook het gemeentehuis zelf had kunnen verwerven van de gemeente Vlissingen. De echte tv-studio werd intussen in een uitbreiding aan de oostelijke zijde van het hoofdgebouw gebouwd en werd gefinancierd door de rijksoverheid.

Ongeveer gelijktijdig met de televisie deed ook internet zijn intrede. Hiervoor werd een samenwerkingsverband gesloten met Zeelandnet, in die tijd na Flevonet de tweede provinciale provider in Nederland. Omroep Zeeland kon daardoor een voortrekkersrol spelen op het gebied van internet. De samenwerking moest wel worden vormgegeven met gesloten beurzen omdat het de omroepen in die tijd nog verboden was om geld te verdienen met het nieuwe medium. Omroep Zeeland telde inmiddels zeventig werknemers en nieuwe verbouwingen waren onvermijdelijk. Dit keer werd ook ruim aandacht besteed aan een nieuw interieur. Directeur Feij had hiervoor art director Dorine de Vos benaderd die enkele jaren daarvoor Hotel New York in Rotterdam had vormgegeven en ingericht. Zij was ook actief betrokken bij de groep die zich indertijd inzette voor het behoud van het Wooldhuis aan de boulevard in Vlissingen. Het interieurdesign en de meubelkeuze (handgemaakt!) van De Vos zijn in de jaren daarna nauwelijks meer aangepast en geven het gebouw nog steeds een onderscheidende en exclusieve uitstraling.

Timmerfabriek?
Het ruimtegebrek bleef echter ook in de jaren daarna een van de grootste problemen van de omroep. Prettige problemen, omdat het goed bleef gaan met de uitzendingen, de kijkcijfers en de aantallen medewerkers. De huisvesting aan de Kanaalstraat in Oost-Souburg is al jaren aan de krappe kant. Recent is zelfs een deel van de kantine ingeleverd voor nieuwe kantoorruimte. Er wordt nu gesproken over een verhuizing naar het gebouw van de voormalige timmerfabriek van scheepswerf De Schelde. De budgetten zijn echter krapper geworden en nieuwe bezuinigingen dreigen waardoor langjarige financiële verplichtingen worden vermeden. Henk Koch en Flip Feij, de mannen van het eerste uur, zijn in 2007 van het omroeptoneel verdwenen. Het nieuwe bestuur en het nieuwe management staan aan de vooravond van een belangrijke beslissing en moeten vooral onzekerheden tegen elkaar afwegen: in Souburg blijven en daar een groot aantal noodzakelijke aanpassingen treffen of naar Vlissingen verhuizen en een nieuwe huisvesting op maat creëren.

Dat laatste zal anno 2010 als minder erg worden ervaren dan het verdwijnen in 1966 van de laatste burgemeester als gevolg van de annexatie van Souburg door Vlissingen. Want dat vonden wij in 1966 het grootste politieke schandaal dat we tot dan toe hadden meegemaakt. Voor het gebouw aan de Kanaalstraat 64 zal vast wel weer een goede bestemming worden gevonden. Misschien ook een mooi moment om het voormalig gemeentehuis definitief aan te wijzen als gemeentelijk monument. Want dat had natuurlijk al veel eerder moeten gebeuren.