Handel en avontuur in Vlissingen omstreeks 1600


In de vorige editie van Den Spiegel schreef ik over het verband tussen de komst van de spoorweg naar Vlissingen in 1873 en de start van de maildienst op Engeland in 1875. Ik stuitte bij het onderzoek voor dit artikel op een interessante passage uit een van de bronnen die ik heb gebruikt. Op pagina 15 van het jubileumboek “Honderd jaar Engelandvaart, 1875-1975” las ik het volgende: “… in de zestiende eeuw ontstond een koeriersdienst van Londen op Dover, die brieven en pakketten vervoerde. (…) Een aantal georganiseerde kooplieden had een eigen verzending, zoals de Merchant Adventurers tot omstreeks 1630 op Vlissingen”.

Die laatste zin intrigeerde me, maar paste niet in het artikel over de posttreinen en de mailboten. De stoommachine was in 1630 nog niet uitgevonden en de eerste treinen zouden pas 200 jaar later gaan rijden. Ik wijdde er één zin aan en ging over tot de orde van de dag. Tijdens het schrijven van het artikel kon ik niet nalaten om tussen de hoofdstukjes door alvast wat onderzoek te doen naar deze Engelse handelsavonturiers die Vlissingen hadden uitgekozen als uitvalsbasis voor hun activiteiten in Europa. Dat onderzoek leverde veel informatie op, behalve een sluitend bewijs dat er door de Engelsen rond 1600 werd gehandeld vanuit Vlissingen. De stad die wél wordt genoemd als officiële plaats van vestiging, is Middelburg. Middelburg? Jazeker, onze buurstad die we kennen van de fraaie grachten met plezierbootjes en de kade langs het Kanaal door Walcheren waar af en toe een binnenvaartschip ligt afgemeerd, was in de zestiende en zeventiende eeuw een haven van belang, vele malen groter dan die in Vlissingen en, na Amsterdam, de tweede van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, toentertijd een van de machtigste naties van de wereld. Het enige dat Vlissingen merkte van de Merchant Adventurers was het zicht op de vele Britse handelsschepen die langs de Scheldestad het zeegat in- en uitvoeren. De Vlissingers hadden het nakijken, zo leek het.

De werkelijkheid was genuanceerder. Hoewel de Merchant Adventurers er nooit een kantoor hadden en ook geen gebruik maakten van de havens, komen we in de archieven opvallend vaak de naam van Vlissingen tegen. Op een niet heel positieve manier, maar daarover later meer.

The Fellowship of the Merchant Adventurers: het begin
Het eerste document dat wijst op het bestaan van de Merchant Adventurers dateert uit 1359: een privilege dat door de Vlaamse graaf Lodewijk van Male werd gegeven aan een groep Engelse kooplui in Brugge en kort daarop door koning Eduard III van Engeland werd bekrachtigd. In die jaren was een ander handelsverband oppermachtig in Europa: de Hanze, een samenwerking van voornamelijk Noord-Europese steden die als doel had alle handel rond de Oost- en de Noordzee in handen te krijgen en te monopoliseren. Brugge was tot 1359 de belangrijkste stad in het zuidelijke gebied van de Hanze geweest, maar verloor die status vanwege hooglopende conflicten tussen de bestuurders van de Vlaamse stad en die van de Hanzesteden. In dat jaar werd Calais uitgekozen als hoofdvestiging en dreigde voor Brugge een enorme teruggang van de economie. Wanneer de Hanze verbood om te handelen met een bepaalde stad, dan wérd er ook niet gehandeld, althans niet door de officiële Hanzevloot.

Het zal duidelijk zijn dat niet iedereen even gelukkig was met die situatie. Overal in Europa ontstonden groepen vrije kooplieden die zich niets aantrokken van het monopolie van de Hanzesteden. In Engeland hadden deze handelaren, naast de tucht van de Hanze, ook nog eens te maken met de Stapelcompagnie van de koning, opgericht rond 1300 met het doel om de wol van de Koninklijke schapen op het vasteland van Europa aan de man te brengen. Omdat wol het belangrijkste Engelse uitvoerproduct was en dit nagenoeg volledig onder het Koninklijke monopolie viel, moesten de vrije handelaren hard knokken voor hun bestaan en raakten ze gewend aan het negeren van regels en wetten. Deze avonturiers werden in de steden op het continent die door de Hanze werden geboycot, met open armen ontvangen, maar waren ook vaak het slachtoffer van harde confrontaties met de gevestigde orde. Soms op leven en dood.

Nadat het Brugse privilege was verleend, trokken er in de jaren na 1359 grote groepen vrije Engelse handelaren naar Vlaanderen die de stad weer tot bloei wisten te brengen. Het particuliere initiatief was ontwaakt! Uit die periode stamt ook de naam van deze bende vrijbuiters: The Fellowship of the Merchant Adventurers.

The Fellowship of the Merchant Adventurers: gevestigde orde
Zoals het meestal gaat met koplopers die succesvol zijn, lag ook voor de Merchant Adventurers het spook van het establishment op de loer. In 1462 kreeg de organisatie bescherming van de toenmalige koning van Engeland, Henri VI. De echte bloeitijd kwam in de zestiende eeuw, toen de Tudors een periode van zwak koningschap inruilden voor een strak regime met veel aandacht voor handel en economie. De Merchant Adventurers kregen in de loop van die eeuw dezelfde sterke positie als de Hanzesteden en de Stapelaars twee eeuwen eerder hadden gehad en groeiden uit tot een machtige organisatie die de steden waarmee ze handel dreven, veel welvaart brachten. Geen wonder dat er werd gevochten om de gunsten van de Engelsen. Zo slaagden de Spanjaarden, die sinds 1568 in oorlog waren met de opstandige steden van de Noordelijke Nederlanden, er in om de Merchant Adventurers in 1575 naar Antwerpen te halen. Dat ging ten koste van Vlissingen en Middelburg waar gedurende de eerste oorlogsjaren Engels kruit werd ingevoerd met als nevenproducten laken en wol. Voor de Engelsen maakte het niet veel uit wie hun kruit kocht en Antwerpen bood in die tijd de beste condities.

Deze situatie duurde echter maar kort omdat ook de Hanzesteden, die nog steeds sterk waren in de landen rond de Oostzee, aansluiting zochten bij de Spanjaarden en hen vroegen om de Merchant Adventurers buiten spel te zetten. Dat kostte weinig moeite omdat de Engelsen de kansen op een bloeiende handel met de Noordelijke Nederlanden hoger inschatten dan de handel met de gebieden die onder Spaans gezag stonden. De Engelsen kozen partij tegen de Spanjaarden en boden de toekomstige Republiek een sterk bondgenootschap aan. Vlissingen werd in 1585 een Engelse vesting, Rammekens een Engels fort en Middelburg kandidaat om het hoofdkantoor van de Merchant Adventurers te mogen huisvesten.

Dat laatste was geen vanzelfsprekendheid. De Engelsen wilden van Middelburg een stapelplaats maken en hadden geen behoefte aan al teveel bureaucratie. Stapelen was het opslaan van exportproducten in een havenstad om ze later te kunnen doorverkopen. In die tijd hadden de Staten Generaal verordonneerd dat alle ingevoerde stapelgoederen nauwkeurig moesten worden gekeurd op “..fauten ofte gebreecken..” alvorens ze mochten worden verhandeld. Het stadsbestuur van Middelburg was echter genegen om hun gedroomde handelspartners uit Engeland van dienst te zijn en eventueel “..bedrogh” door de vingers te zien. De Engelsen lieten zich echter niet makkelijk overtuigen van deze goede bedoelingen en gingen ook naar andere mogelijkheden op zoek. Inmiddels hadden ook Rotterdam, Amsterdam, Delft en zelfs Groningen zich gemeld als kandidaten. In Londen buitelden de handelsdelegaties van deze steden over elkaar heen in de strijd om de gunsten van de Engelse kroon en de personen die macht over de handel hadden. Het schijnt dat de Middelburgers uiteindelijk het handigst waren in dit lobbywerk van hoog niveau, daarbij geholpen door een van de machtigste instanties in de Republiek: de Staten van Zeeland. Het zou desondanks nog tot 1599 duren voordat de Merchant Adventurers zich definitief in de Zeeuwse stad vestigden. Er was namelijk nog één ander vuiltje weg te werken.

Vlissingen: lastige luis in de pels
Waren de Merchant Adventurers in de vijftiende eeuw de luizen in de pels van de Hanzesteden, in de tweede helft van de zestiende eeuw was de situatie omgekeerd. De vrijbuiters van weleer hadden de economische macht naar zich toegetrokken en het wachten was op nieuwe avonturiers. Dat werden niet de Hanzesteden, want die hadden niets te vertellen in de Republiek, maar handelaren uit Engeland zelf, die de regels van de Engelse koning en zijn protegés probeerden te ontduiken. Zij werden `enterlopers` genoemd: `zij die valse handel dreven`, smokkelaars. Er was natuurlijk niets vals aan deze handel, behalve dan dat ze plaatsvond buiten de invloedsfeer van de Adventurers. De enterlopers zochten voor hun activiteiten naar steden die in de buurt lagen van de officiële vestigingen van de legale handel en werden daar meestal met open armen ontvangen.

Dat gebeurde ook in Vlissingen, de vroegere concurrent van Middelburg, maar inmiddels veel minder belangrijk als haven- en handelsstad. Met de komst van de smokkelaars nam de handel van en naar Vlissingen in deze jaren weer toe, tot grote ergernis van de buren. Uit de reisverslagen van de Middelburgse handelsdelegaties komt dit probleem duidelijk naar voren. Tijdens hun gesprekken in Londen, die al die jaren alleen maar tot doel hadden het hoofdkantoor van de Merchant Adventurers binnen de Middelburgse stadsgrenzen te krijgen, werd voortdurend benadrukt dat alles in het werk zou worden gesteld om de smokkelaars uit Vlissingen te verdrijven.

Dat lukte niet. Sterker nog: die niet-officiële handel in Vlissingen gedijde uitstekend gedurende het Fin de siècle van de zestiende eeuw en de plaatselijke autoriteiten deden weinig om dat tegen te gaan. Desondanks besloten de Engelsen in 1599 om hun kantoor toch maar in Middelburg te vestigen. De omstandigheden waren gunstiger dan elders en het zou dom zijn om het niet te doen.

Dat in de jaren daarna de smokkelaars geleidelijk aan uit Vlissingen verdwenen, is dan ook niet de verdienste van de Middelburgers of de Engelsen, maar van het aloude mechanisme van de vrije markt. In die jaren werden de steden ten noorden van Zeeland steeds belangrijker en omstreeks 1619 zou Amsterdam de belangrijkste uitvalsbasis worden van de niet-officiële handel, gevolgd door de Merchant Adventurers zelf die zich in Delft zouden vestigen. De reden van vertrek uit Middelbrug die werd opgegeven was nogal ontnuchterend: “… soo om de ongesontheydt der lucht aldaer …”. De echte redenen waren natuurlijk ook hier de betere handelsmogelijkheden in het noorden en het kleinere risico om schade op te lopen in het oorlogsgeweld. Vlissingen en Middelburg lagen dichter bij de Spaanse gebieden dan Delft en Amsterdam.

In de loop van de zeventiende eeuw nam de betekenis van de Adventurers sterk af en gingen alle privileges grotendeels verloren. Hun laatste vestiging in Nederland, die van Delft, werd omstreeks 1670 opgeheven.

Toch een connectie?
Ik begon dit artikel met een citaat waarin werd gesteld dat De Merchant Adventurers handel dreven met Vlissingen. Dat blijkt dus niet zo te zijn. Hoewel er vanuit de Scheldestad al vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw volop handel werd gedreven met Engeland, hebben de Adventurers er nooit een vestiging gehad. Sterker nog: Vlissingen was niet populair bij deze officiële handelaars en het had weinig gescheeld of de buurstad Middelburg had om deze reden de zo gewenste lucratieve samenwerking verloren aan een van de andere steden in de Republiek.

Misschien is het juist hierom niet toevallig dat de enige Vlissingse connectie met de Merchant Adventurers, een religieuze was. Omdat de stad vanaf 1585 onderdak bood aan het Engelse leger, werd er in 1593 een Anglicaanse kerk gebouwd waar, behalve de soldaten, ook de smokkelaars en in het begin de Engelse handelaren uit Middelburg naar toe gingen. De kerk maakte later onderdeel uit van de Engelse geloofsgemeenschap in Zeeland waarin de Merchant Adventurers de dienst uitmaakten. Een van de belangrijkste denkers van de kerk, John Forbes, werkte een aantal jaren in Middelburg én Vlissingen. Forbes had een directe band met de Adventurers en maakte zich sterk voor hun economische belangen.

De eerste kerk uit 1593 stond aan de Jan Almanstraat, in het gebied waar nu het Scheldekwartier wordt ontwikkeld.  Toen het Engelse leger in 1616 vertrok uit de Scheldestad en ook de smokkelaars elders hun heil gingen zoeken, was er geen behoefte meer aan een kerk van deze omvang. Het gebouw werd in dat jaar overgedragen aan de hervormde gemeenschap in Vlissingen. Voor de overgebleven Engelsen werd een gedeelte van de Sint Jacobskerk vrijgemaakt, een situatie die zou voortduren tot 1911. Het zandstenen poortje in de Branderijstraat dat eerst in de Lepelstraat stond, herinnert ons aan die periode. In 1911 kregen de Engelsen toestemming om een kerk te bouwen in de Paul Krugerstraat, maar ook dat gebouw speelde geen rol meer in het gevecht om de strategische posities in de wereldhandel, laat staan in de rivaliteit tussen Vlissingen en Middelburg. Die rivaliteit is evenwel altijd gebleven, zij het op andere gebieden. Nog steeds neigt de Vlissinger wat meer naar vrijbuiterij en de Middelburger naar orde en regelmaat. Of verbeeld ik me dat maar? De geschiedenis zal het leren.