hoofdstuk
3, noot 1 Geoweb (http://provincie.zeeland.nl/cultuur/chs/,
geraadpleegd op 24 augustus 2014), topografische kaarten 1560, 1650, 1750, 1916
en 2013. Geraadpleegd in juni 2014. NB: de metingen zijn uitgevoerd met de
meetinstrumenten op deze applicatie.
hoofdstuk
3, noot 2 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 3 Voor dit overzicht is gebruik
gemaakt van de kaart van Vlissingen zoals die in 1649 is getekend door Johan
Blaeu (Blaeu, J., ‘Vlissingen’, Kopergravure uit: Toonneel der steden van de
vereenighde Nederlanden, met hare beschrijvingen,
Amsterdam 1649), Winkelman (1873, 13, 14, 16-48, 87-96, 97), Dommisse (1910,
165, 166, 167, 168, 180-182, 185, 190, 193-194, 195, 196-197, 232), Grol (1931,
52, 54-56) en Unger (1955, 42).
hoofdstuk
3, noot 4 Zie noot 1.
hoofdstuk
3, noot 5 Blaeu (1649).
hoofdstuk
3, noot 6 Volgens Gargon (1616-1617, 102) waren
de werkzaamheden hiervoor al in 1604 begonnen. Mogelijk was de beslissing
hiervoor genomen naar aanleiding van de gebeurtenissen na 1600, toen Vlissingen
doelwit was van een aanval door Albertus van Oostenrijk. Zie verderop in dit hoofdstuk.
Boxhorn (1644, 207) meldt dat prins Maurits in 1609 de fortificaties,
waarschijnlijk dus al de nieuwe, in Vlissingen bezichtigde. Tevens gaf hij
toestemming om de stad uit te breiden en de nieuwe havens te graven.
hoofdstuk
3, noot 7 Collectie Frans Hals Museum, Haarlem.
Dit is het grootste werk van deze schilder: 203 x
hoofdstuk
3, noot 8 Adriaan Pieterszoon van de Venne,
Aankomst van Frederik van de Palts en zijn gemalin Elisabeth Stuart te
Vlissingen (gravure in vier delen op twee bladen, twee per blad). Bron: GAV,
HTA, nrs. 3462 en 3463.
hoofdstuk
3, noot 9 Zie onder andere het schilderij van
Cornelis Claeszoon van Wieringen uit 1628.
hoofdstuk
3, noot 10 Zie ook: Unger (1955, 42)
die wijst op de aanwezigheid van scheepswerven en lijnbanen. Volgens Franken
(1984, 57) werden na de aanleg van de nieuwe havens, een aantal
scheepstimmerwerven van de Engelse Kaai verplaatst naar de oostzijde van de
Dokhaven, nabij de latere Houtkade. Hier lag vanaf 1609 de werf van de
Admiraliteit (Franken, 1984, 57).
hoofdstuk
3, noot 11 Zie ook Grol (1931, 54-56)
en de reconstructies van de stadsplattegronden in 1614 van Dommisse (1910,
bijlage: Plan nr. 2).
hoofdstuk
3, noot 12 Zie hiervoor hoofdstuk 4, de
passages over de kreekrug waarop eerst het dorp en later de stad Vlissingen
zijn gebouwd.
hoofdstuk
3, noot 13 Rem (2009, 164-165).
hoofdstuk
3, noot 14 Van de inboedel van het
Prinsenhuis is een inventarislijst bewaard gebleven uit vermoedelijk 1616 (NA,
den Haag, Archief van de Nassause Domeinraad, 1581-1811, inv. nr. 14968,
rekening 1616). Deze lijst is gepubliceerd in Den Hoed (1936, 341-342). Een
korte beschrijving is te vinden in Rem (2009, 164-165).
hoofdstuk
3, noot 15 Zie Hoofdstuk 4 hierover en
Tirion (1753, 121).
hoofdstuk
3, noot 16 Dommisse (1910, 153),
Brasser (1754, 583-584).
hoofdstuk
3, noot 17 Op de gravure van Van de
Venne staat bij de voorste kerk, waarvan wij hebben vastgesteld dat het ging om
het St- Pieters Kerkenhuis, vermeld: Nieuwe kerk. Deze naam komt, voor zover
ons bekend, niet voor in de bronnen en de literatuur. Waarschijnlijk doelde de
graveur op de Middelkerk, maar die was veel meer noordoostwaarts gebouwd, net
achter de kaden van het Dok en nog voor de brug die deze haven scheidde van de
Dokhaven. Vanuit het gezichtspunt van Van de Venne, maar ook van Vroom, kan de
toren geen andere zijn geweest dan die van het Kerkenhuis. Zie ook weer de
reconstructies van de stadsplattegronden in 1614 van Dommisse (1910, bijlage:
Plan nr. 2).
hoofdstuk
3, noot 18 Deze waterpoort bestaat niet
meer en is in
hoofdstuk
3, noot 19 Zie o.a. Meerman (2005,
25-27).
hoofdstuk
3, noot 20 Zie hierover in hoofdstuk 5:
het Vlissingse Privilege van 1574 waarin was geregeld dat de jurisdictie van de
stad werd uitbreid naar de dorpen Zoutelande, Sint Janskerke, Boudewijnskerke,
Krommenhoeke, Biggekerke, Ritthem en Welsingen.
hoofdstuk
3, noot 21 De Admiraliteit was in 1577
gevestigd in de Beursstraat met als toegang de poort die er nog steeds staat.
Het pleintje waartoe de poort toegang gaf, werd waarschijnlijk gebruikt als
opslagplaats voor materieel van de Admiraliteit. Bron:
Quohier van 1577, folio 2, in: Dommisse (1910, 180-182; bijlage: Plan nr. 2).
hoofdstuk
3, noot 22 Dommisse (1910,166).
hoofdstuk
3, noot 23 Deze stadswandeling is
gebaseerd op het plezierreisje dat
staat beschreven in de Walcherse Arkadia van Mattheus Gargon (Leiden, 1717, deel
II, 166-172). Hoewel deze beschrijving 100 jaar later werd gemaakt, was de
route en hetgeen het gezelschap zag, nagenoeg gelijk aan
de situatie in 1613 omdat er na dat jaar weinig topografische, bouwkundige en
infrastructurele veranderingen in de stad hadden plaatsgevonden.
hoofdstuk
3, noot 24 De kroniek van Boxhorn uit
1644 is de eerste die we in deze eeuw tegenkomen, een echte stadsbeschrijving
geeft hij echter niet. Smallegange (1596) doet dat ook niet in zijn tekstdeel, maar geeft met zijn elf gravures over Vlissingen
een aardig beeld van de stad. De eerste echte stadsbeschrijving verschijnt pas
in
hoofdstuk
3, noot 25 De bibliotheek van de
Universiteit in Utrecht is in het bezit van dit dagboek. Hoewel het grootste
gedeelte van het document, dat uit meerdere banden bestaat, handelt over zijn
tijd in Utrecht als jurist en wetenschapper, beschreef Aernout van Buchell in
het eerste deel zijn belevenissen als kind en als student. Bron: Buchell,
Aernoit, Diarium 1560-1599, Universiteit van Utrecht, bibliotheek.
hoofdstuk
3, noot 26 Dommisse (1910, 208).
hoofdstuk
3, noot 27Zie de kaarten van Van den
Wijngaerde (1550), Van Deventer (1550) en Poel (1570).
hoofdstuk
3, noot 28 Het kasteel is nog te zien
op de schets van Buchell (1584) en de kaarten van Van den Wijngaerde (1550) en
Poel (1570). Op de eerstvolgende beschikbare kaart uit 1649, van Bleau, is het
niet meer te zien. Op basis van de overwegingen die in de jaren 80 van de 16e
eeuw werden gemaakt om een deel van het dorp te slopen, namelijk dat de bebouwing
buiten en net onder de stadsmuren defensieve nadelen had, is de conclusie
gerechtvaardigd, dat dit zeker gold voor het kasteel dat het dichtst bij de
stadsmuren gelegen bouwwerk was.
hoofdstuk
3, noot 29 Dommisse (1910, 200-209).
hoofdstuk
3, noot 30 Naast de beschrijving van
Buchell beschikken we over de
stadswandeling van de Vlissingse predikant, rector en schrijver Mattheus
Gargon. Hij beschreef in zijn boek Walchersche Arkadia uit 1717 een speelreisje
van een gezelschap op Walcheren, waaronder een wandeling door Vlissingen. In
hoofdstuk 4 van deze stadsgeschiedenis komen we hierop terug. Omdat het
stratenplan en de bebouwing van Vlissingen tussen 1600 en 1717 nauwelijks
veranderde, kunnen we dit verhaal, naast dat van Buchell, als uitgangspunt voor
onze wandeling in 1613 nemen. We nemen hierbij aan dat deze oude zaagmolen, die
al bestond toen in 1315 de eerste haven werd aangelegd, in 1613 nog bestond. Op
de kaart van Poel uit 1570 staat ze nog afgebeeld. Op de kaart van Bleau uit
1649 is ze niet meer te zien en vervangen door een huizenblok. Dommisse (1910,
Bijlage, plan 2) tekent de zaagmolen nog op de stadsplattegrond van 1614. Het is echter ook mogelijk dat het huizenblok op de
kaart van Bleau toen al was gebouwd omdat de meeste bouwactiviteiten van de 17e
eeuw plaatsvonden in het onderhavige tijdvak (1581-1613). Zie ook Winkelman
(1873, 181) en Gargon (1617, deel II, 88-89).
hoofdstuk
3, noot 32 Gargon (1717, 90). Dit is een
niet te verifiëren verhaal waarbij wordt verwezen naar (…) voorheen (…).
hoofdstuk
3, noot 33 Gargon (1717, 93). Idem.
hoofdstuk
3, noot 34 Een uitgebreide, goed
gedocumenteerde en hier en daar anekdotische geschiedenis van dit stadhuis, dat
bestond tussen 1594 en 1809 toen het werd verwoest tijdens een Engelse
bombardement dat tegen de Franse bezetter was gericht, is te vinden in de monografie van A. Tramper in Meerman (2005,
35-77).
hoofdstuk
3, noot 35 O.a. Jacobs
(2011, 549-561), Boer (1913, 256-258), Dommisse (1910, 121-122 uit: Archief
Middelburg no. 78, onder 14.
hoofdstuk
3, noot 36 Dommisse (1910, 165) en
Meerman (2005, 51). Dommisse wijst daarnaast op de aanvankelijke aanwezigheid
van de waag in de oostelijke helft van het gebouw.
hoofdstuk
3, noot 37 Zie in hoofdstuk 5: het
Vlissingse Privilege van 1574.
hoofdstuk
3, noot 38 Grol (1931, 52).
hoofdstuk
3, noot 39 Ibid.. Deze sluis dateert al
uit de jaren 80 van de 16e eeuw en heette de Leeuwensluis, later de Steenen
Beer.
hoofdstuk
3, noot 40 De kaart van Bleau uit 1649 vermeldt
wel de naam van de Nieuwe Rammekenspoort, maar laat geen opening in de
stadsmuren zien op die plaats en ook geen dam naar de weg die naar Rammekens
gaat. Dit kan niet anders zijn dan een omissie, omdat het niet waarschijnlijk
is dat deze poort, die al voor 1613 was gebouwd, in 1649 nog steeds geen
doorgang naar het vasteland had.
hoofdstuk
3, noot 41Wanneer niet nader aangeduid, is de
hier samengevatte geschiedenis van Middelburg ontleend aan Unger (1966, 33- 38,
42-43) en Van Cruyningen (2012, 82-90).
hoofdstuk
3, noot 42 Groenveld (2002, 105-106,
147-149).
hoofdstuk
3, noot 43 Unger (1966, 43) waarschuwt
er daarom nadrukkelijk voor om Middelburg de erfgename van Antwerpen te noemen.
hoofdstuk
3, noot 44 Unger (1966, 45), GAV, nr.
5674, poorterboek 1500-1599 en nr. 5675, poorterboek 1500-1599.
hoofdstuk
3, noot 45 Ibid., Lourens (1997, 55,
93, 112, 98). NB: in het eerstgenoemde tijdvak (1560/1575-1599)
zijn voor de vier steden de inwoneraantallen van 1560 als uitgangspunt genomen
op basis van de berekeningen van Lourens. Voor alle vier de steden zijn daar
vervolgens de aantallen nieuwe poorters bij opgeteld om het totaal aantal
inwoners van 1599 te kunnen berekenen. In de eerste periode is de natuurlijke
aanwas derhalve niet meegerekend. Voor het jaar 1670
zijn de berekeningen van Lourens over dat jaar gebruikt.
hoofdstuk 3,
noot 46 Hooft (1647, 777).
hoofdstuk
3, noot 47 De hierna volgende passages
over de politieke en militaire gebeurtenissen zijn, naast de AGN (1979, deel VI,
244-258), voornamelijk gebaseerd op Groen, (2013, 79-86: de pacificatie van
Gent, 86-89: de Unies van Utrecht en Atrecht, 89-101: de jaren tot de moord op
Willem van Oranje in 1584).
hoofdstuk
3, noot 48 Brahé (1773, Bijvoegsels
pag. 192-202: transcripties originele briefwisseling tussen
Willem van Oranje en de stadsregering van Vlissingen); Grol (1934); GAV, 100
Stadsbestuur Vlissingen, 300 stukken betreffende de eerdere veroordeling van
Hans Hanssen voor het handelen in valse gouden en zilveren munten: nrs. 593
en 594, december 1582; Hooft (1644, 901-902).
hoofdstuk
3, noot 49 De Bruin (1968, 3).
hoofdstuk
3, noot 50 De vorm van de Republiek
bestond al in de oudheid en de Middeleeuwen in onder andere Griekenland, Italië
en Duitsland.
hoofdstuk
3, noot 51 Groen (2013, 237, 348).
hoofdstuk
3, noot 52 Witkamp (1877, 1282), Van
der AA (1848, 787) en Van der Vliet (2003, 97).
hoofdstuk
3, noot 53 Van der Vliet (2003, 97),
gevonden in: NA, Den Haag, 2450 (6 september 1600).
hoofdstuk
3, noot 54 Schöffer (1985, 230-237).
hoofdstuk
3, noot 55Zie o.a. Briels (1985, 272-276),
Cazeaux (1985, 162-170, 171-176, 199) en Schöffer (1985, 213, 230-237).
hoofdstuk
3, noot 56 De ons inziens nog steeds
meest inzichtelijke uitleg en analyse van de predestinatieleer werd al in 1904 geleverd
door Max Weber in: Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus
(Weber, 1904; de hier gebruikte Nederlandse vertaling: Amsterdam 2012). Voor
een goede samenvatting, zie: Mok (2009).
hoofdstuk
3, noot 57 Deze discussie dateert uit het
begin van de jaren 80 van de 16e eeuw. Zie o.a. het verslag van de synode van
Middelburg in 1581 (Bremmer, 1981, 19).
hoofdstuk
3, noot 58 De Bruin (1968, 3-10), De
Bruin (1972, 52-61), Collins (1746, 238-330; 330-342), Hooft (1647, 1028),
Schöffer (1985, 147-149).
hoofdstuk
3, noot 59 Grol (1931, 53).
hoofdstuk
3, noot 60 De Bruin (1968, 3-10),
Cannegieter (1986).
hoofdstuk
3, noot 61 Voor de correspondentie
tussen Robert Sidney en William Browne zie Collins (1746, 238-330), voor die met
John Trockmorton: Ibid. (330-342). Ook besproken in: De Bruin (Middelburg 1972,
22-2).
hoofdstuk
3, noot 62 Basistabellen: afkomst
Vlissingse immigranten in de tijdvakken 1500-1550, 1551-1581 en 1582-1613, verdeeld
naar geografische ligging ten opzichte van Zeeland. Bron: GAV, nr. 5674,
poorterboek 1500-1599 en nr. 5675, poorterboek 1600-1699.
1500-1550 |
Aantal |
% |
Zuidelijk
van Zeeland |
208 |
42 |
Zeeland |
136 |
28 |
Noordelijk
van Zeeland |
133 |
27 |
Elders |
16 |
3 |
Totaal |
493 |
|
Onbekend |
336 |
|
Totaal |
829 |
|
|
|
|
1550-1581 |
Aantal |
% |
Zuidelijk
van Zeeland |
483 |
51 |
Zeeland |
219 |
23 |
Noordelijk
van zeeland |
199 |
21 |
Elders |
43 |
5 |
Totaal |
944 |
|
Onbekend |
282 |
|
Totaal |
1226 |
|
|
|
|
1581-1613 |
Aantal |
% |
Zuidelijk
van Zeeland |
1.032 |
69 |
Zeeland |
186 |
12 |
Noordelijk
van Zeeland |
156 |
10 |
Elders |
127 |
8 |
Totaal |
1.501 |
|
Onbekend |
162 |
|
Totaal |
1.663 |
|
hoofdstuk
3, noot 63 Ibid.. Zie ook de
basistabellen in de vorige noot.
hoofdstuk
3, noot 64 Middelburg telde in 1616 150
katholieken, ca. 1,5% van de totale bevolking. In Vlissingen was dat ca. 0,02% (Briels, 1985, 192; Schutijser, 1980, 62;
Unger, 1966, 45; GAV, nr. 5674, poorterboek 1500-1599 en nr. 5675).
hoofdstuk
3, noot 65 Claeys (2011).
hoofdstuk
3, noot 66 Claeys (2011, 446-448, 476).
hoofdstuk
3, noot 67 Deze gegevens zijn afkomstig
van opgravingen die betrekking hebben op de woningen in het noordelijke deel
van het blok Korte Vlamingstraat, Kleine Kerkstraat en Wagenaarstraat (Claeys,
2011, 446-447).
hoofdstuk
3, noot 68 Al eerder wezen we erop dat
de immigranten uit het zuiden niet onbemiddeld waren. Deze groepen hadden het
meest te verliezen bij de machtsovername door de Spanjaarden of, in Frankrijk,
door de rooms-katholieke koningen. Om met het hele gezin te kunnen emigreren
waren bovendien financiële middelen nodig: voor de reis en voor de vestiging als
poorter in de steden van bestemming. Claeys (2011, 477) wijst op de bouw van
kerken in de nieuwe woongebieden.
hoofdstuk
3, noot 69 Claeys (2011, 448-450, 459).
hoofdstuk
3, noot 70 Claeys (2011, 478). In 1500
waren die er nog niet: zie de gildenlijst uit ca. 1500, zoals besproken in
hoofdstuk 4 en Brahé (1773, 269-272). Vanaf 1580 wordt ook het bakkersgilde genoemd (GAV,
387-5161 Ordonnantiën, 1552-1599, 30 Ordonnantie op het
bakkersgilde, 1580 ca. 387-5158; Aantekeningen uit de stadsresoluties,
1578-1699, Ampliatie ordonnantie op ‘t bakkersgilde
waar bij het 13e broot wordt afgedaan, 05-12-1590; 387-5158 Aantekeningen uit
de stadsresoluties, 1578-1699, Ampliatie bakkersgilde, proeve ten koste van den
gilde, 07-02-1596.)
hoofdstuk
3, noot 71 Claeys (2011, 473).
hoofdstuk
3, noot 72 Claeys (2011, 474).
hoofdstuk
3, noot 73 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 74 Claeys (2011450).
hoofdstuk
3, noot 75 Zie o.a.: Op ‘t Hof (1991, 63).
hoofdstuk
3, noot 76 Vrolikhert (1758). Het
paginanummer verwijst naar de vermelding van de betreffende predikant: Johannes
Gerobulus (17), Jacobus Baselius (12), Cornelis de Hond (27), David Arundeus
(30), Daniël de Dieu (35), David de Dieu (63), Abraham van der Mylen (41),
Nicolaus Olivarius (51), Jacobus Hondius (56), Joost van Laren (64), Daniël van
Laren (73).
hoofdstuk
3, noot 77 Van der Aa (1852, 128-132).
hoofdstuk
3, noot 78 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 79 Scherft (1981, 236-249) en
de hierna volgende noten.
hoofdstuk
3, noot 80 Scherft (1981, 236-251);
Spijker (1981, 65).
hoofdstuk
3, noot 81 De getranscribeerde acta van
de synode in Middelburg zijn beschikbaar in: Van ’t Spijker (1981, 71-126). Naar de
voorbereidende synode in Vlissingen op 21 februari 1581 wordt verwezen in de
acta van de kerkeraad in Vlissingen 1579-1581 (GAV, archief Hervormde Gemeente,
inv. Nr. 351) die zijn getranscribeerd door Reitsma (1892, deel V). Zie ook P.
Scherft in de bundel De Nationale Synode te Middelburg in 1581, Calvinisme in
opbouw in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden (Scherft, 1981,
hoofdstuk
3, noot 82 Schutijser (1980, 56; zonder
bronvermelding).
hoofdstuk
3, noot 83 Zie Bauberot (1990, 72-75), Kossmann (1976,
17-18, 20- 33) en Schöffer (1985, 431-438). De laatste wijst er op dat het
commercieel kapitalisme aan de basis lag van de relatieve achteruitgang van de
Republiek in de tweede helft van de 17e en de 18e eeuw. Relatief, omdat de
rijkdom weliswaar werd gehandhaafd maar achterbleef bij de meeste andere landen
in Europa die, in plaats van snel te realiseren winsten, er steeds vaker voor
kozen om te investeren in productiemiddelen en dus in consolidatie op de
langere termijn.
hoofdstuk
3, noot 84 Volgens Weber (2012,
vertaling M. Wildschut, 118-119) is in de Calvinistische leer tijdsverspilling de
eerste en in principe zwaarste van alle zonden: Tijdverlies door kletspraatjes,
luxe, zelfs door langer slapen dan nodig is voor de gezondheid – zes tot
hoogstens acht uur – is moreel absoluut verwerpelijk.
hoofdstuk
3, noot 85 Blok (1939, 752-752),
Nagtglas (1890, 19-23). Cornelis Lampsins (Oostende 1540) was handelaar in
Oostende en in 1560 schepen en in 1577 burgemeester van die stad. Omstreeks
1584 vertrok hij met zijn gezin naar Zeeland omdat de handel in de door de
Spanjaarden bezette gebieden sterk was teruggelopen. Daarnaast zal zeker de
godsdienst een rol hebben gespeeld: het werd in die jaren steeds moeilijker om
een van de rooms-katholieke kerk afwijkend geloof uit te oefenen. In de
poorterboeken (GAV, nr. 5674, poorterboek 1500-1599) komt de familienaam
overigens niet voor, ook niet als verbastering of verschrijving. In Vlissingen
kon Cornelis zijn bedrijf opnieuw opbouwen. Ook in deze stad werd hij bestuurder:
raadslid in 1597. Zijn drie zonen Jan, Adriaan en Cornelis slaagden erin om het
bedrijf in de loop van de 17e eeuw uit te bouwen tot een van de grootste
handelshuizen ter wereld.
1552: Schippers en beurtschippers 1575: Scheepstimmerlieden 1582: Broodbakkers
1596: Gouden zilversmeden 1597: Metselaars
1598: Bierbrouwers 1606: Chirurgijns
1606: St.-Nicolaasgilde (winkeliers, marktkooplui) 1608: Schoenlappers
(Oudeschoenmakers).
Deze ambachten richtten zich in hoofdzaak op dienstverlening in de stad zelf.
hoofdstuk
3, noot 87 Vrijman (1938, 132).
hoofdstuk
3, noot 88 Zie over deze tweede
Admiraliteit vooral Grol (1936, vanaf hoofdstuk 1, pagina 11).
hoofdstuk
3, noot 89 Grol (1931, 53-54).
hoofdstuk
3, noot 90 Ibid., Van de Aa (1852,
680-681) en Blok (1939, 319), Nagtglas (1890, 133-134). Grol vermeldt de tekst
op zijn grafsteen in de Sint Jacobskerk: Novae Terrae (Nieuwe Wereld). De
andere auteurs wijzen op de spreuk die in de knop van zijn wandelstok is
gegraveerd: ’t is al wereld.
hoofdstuk
3, noot 91 Van Cruyingen (2012, 95).
hoofdstuk
3, noot 92 Enthoven (2002, 77). De door de auteur gepresenteerde cijfers zijn een steekproef uit de
acquitten van de Zeeuwse tol in een wintermaand (februari) en een zomermaand
(augustus) van het jaar 1590 (ZA, Rekenkamer B nr. 5071).
hoofdstuk
3, noot 93 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 94 Van Cruyningen (2012, 114).
hoofdstuk
3, noot 95 Zie de eerdere migratietabellen
en grafieken in dit hoofdstuk en de poorterboeken (GAV, nrs. 5674 en 5675).
hoofdstuk
3, noot 96 Van Cruyningen (2012,
76-77).
hoofdstuk
3, noot 97 ZA, 508 Rekenkamer van
Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal
van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Inventarisatie van schepen,
thuishavens, bemanningsleden en afkomst bemanningsleden: Nederlandse
Genealogische Vereniging, afdeling Zeeland, Prae 1600 club, werkgroep voor de
studie van Middeleeuwse genealogische en historische
bronnen (samenstelling P.F. Poortvliet, 1997). De gegevens zijn ontleend aan de
acquitten, de bewijzen van betaling door ontvanger van de Admiraliteit aan de
bemanningsleden.
hoofdstuk
3, noot 98 Van Cruyningen (2012, 84).
hoofdstuk
3, noot 99 Ibid., 86.
hoofdstuk
3, noot 100 Zie hierboven: ZA, 508
Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie te water,
1586-1795.
hoofdstuk
3, noot 101 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 102 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 103 Nadat Frankrijk (1598) en
Engeland (1604) vrede hadden gesloten met Spanje was daar de kaapvaart op
Spaanse schepen verboden en weken veel kapers uit naar Zeeland. Het merendeel
kwam terecht op Vlissingse schepen (Van Cruyningen, 2012, 91).
hoofdstuk
3, noot 104 Grol (1931, 54) schat het
aantal bemanningsleden van de admiraliteitsvloot in Vlissingen op 3.500. Dit
aantal moet op basis van de onderhavige gegevens en van de conversie die voor
Vlissingen is uitgevoerd (het ontdubbelen van het aantal namen op de
monsterrollen in de jaren 1610-1619) worden bijgesteld naar niet meer dan
2.000.
hoofdstuk
3, noot 105 Vlissingen telde tussen 1610
en 1620 ongeveer 5.000 inwoners. Uitgaande van een percentage huisvrouwen,
kinderen, paupers en bejaarden van 60 procent, kan de beroepsbevolking worden
geschat op 2.000.
hoofdstuk
3, noot 106 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 107 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 108 De
hoofdstuk
3, noot 109 ZA, 508 Rekenkamer van
Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie
te water, 1586-1795. Zie verder de voorgaande voetnoten hierover.
hoofdstuk
3, noot 110 Er zijn geen afbeeldingen
van De Zeehont bekend, maar afgaande op die van vergelijkbare schepen is het
waarschijnlijk dat het ook bij dit schip om twee lagen kanonnen ging. Zie
bijvoorbeeld het eerder in dit hoofdstuk besproken schilderij van Hendrick
Vroom uit 1623, dat de situatie in 1613 uitbeeldt.
hoofdstuk
3, noot 111 Pijnacker (1627, 2-5), De Vries (1684).
hoofdstuk
3, noot 112 Dan (1637, 23-24).
hoofdstuk
3, noot 113 De Vries (1684, 81-83).
hoofdstuk
3, noot 114 Pijnacker (1627, 2-5), De Vries (1684).
hoofdstuk
3, noot 115 Grol (1926, 199-214).
hoofdstuk
3, noot 116 Unger (1955, 52), Grol
(1931, 44-45). Zie ook Zuidhoek (2011, 201-202) die
een verder niet onderbouwde tabel presenteert met verbasteringen van de naam
Vlissingen.
hoofdstuk
3, noot 117 Grol (1936, 199-201).
hoofdstuk
3, noot 118 Boxhorn (1644, 206-207).
hoofdstuk
3, noot 119 Over de Merchant Adventurers
is in het Nederlandse taalgebied opvallend weinig gepubliceerd. Het laatste
grote wetenschappelijke werk over het handelsgenootschap dateert uit 1905 (Te
Lintum). Zie over de relatie van het genootschap met Vlissingen en Middelburg:
Van Druenen (2011, 12-18), Enthoven (2002, 82), Unger (1966, 18-19, 42) en Unger
(1955, 41); over hun opkomst in de 15e en 16e eeuw: Sneller (1916, 120-137);
over de relatie met de Engelse Kerk in Vlissingen en de predikant John Forbes:
De Jong (2006, 35-39). Het hier volgende verhaal is evenwel
vooral gebaseerd op het werk van Te Lintum uit 1905.
hoofdstuk
3, noot 120 Van Cruyningen (2012, 83)
oppert, zonder Vlissingen te noemen, de mogelijkheid dat Middelburg mogelijk de
rol van Antwerpen had kunnen overnemen. Dat dit niet gebeurde, hield volgens
deze auteur verband met de snel groeiende dominantie van de Hollandse steden
waardoor Zeeland, eerder dan Holland, al vroeg in de 17e eeuw te maken kreeg
met stagnatie en (relatieve) achteruitgang waarna het gewest alleen nog maar
succes had in niche-markten als kaapvaart, zeeroverij en smokkel.
hoofdstuk
3, noot 122 Guicciardini (1612,
243-244).
hoofdstuk
3, noot 123 Hertaald naar: Gargon (1717,
144-146). Zie ook Van Belle (2008, vooral 52-63), Winkelman (1873, 28-29), Grol
(1931, maart).
hoofdstuk
3, noot 124 Gargon noemt een aantal van
drie paarden.
hoofdstuk
3, noot 125 Het is niet bekend of er in
1582 ook al twee sluiskokers waren. Grol (1931, maart) heeft het over een (…)
sluysken (…).
hoofdstuk
3, noot 126 Grol weerspreekt zichzelf in
hoofdstuk
3, noot 127 Deze paragraaf is een
bewerkte versie van een in 2011 verschenen artikel over de historische context
van het ontstaan van het Dokje van Perry (Van Druenen, 2010, 19-26) en de tekst van
de bijbehorende lezing op de Vijfde Nationale Sluizendag van 29 september
hoofdstuk
3, noot 128 Van Belle (2008, 63-70,
71-77).
hoofdstuk
3, noot 129 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 130 De Vries (1995, 707).
hoofdstuk
3, noot 131 De bedragen, in de bron (zie
de volgende noot) gespecificeerd in ponden, schellingen en groten, zijn afgerond
naar hele ponden. Het Vlaamse pond was tot en met de 18e eeuw een Vlaamse
munteenheid, die ook in de rest van de Nederlanden als betaalmiddel werd
gebruikt. Het Vlaamse pond was onderverdeeld in 20 schellingen. Een schelling
was 12 groten.
hoofdstuk
3, noot 132 Van Belle (2008, 63-70; uit:
ZA, Rekenkamer C, inv. nr. 36190, 1e extraordinaris rekening over 1704 folio 1,
ZA, Rekenkamer C, inv. nr. 36200, 2e extraordinaris
rekening over 1705, folio 1 en ZA, Rekenkamer C, inv. nr.
436210, 3e extraordinaris rekening over 1706, folio 1.).
hoofdstuk
3, noot 133 Ordonnantie uit 1661
(Winkelman,1873, 273-274).
hoofdstuk
3, noot 134 Grol (1931, 55-57).
hoofdstuk
3, noot 135 Grol (1931, 56-59),
(Winkelman (1873, 274-276). De overeenkomst tussen de stad Vlissingen en de
gemachtigde van stadhouder Willem de Derde, gesloten op 24 februari en 6 maart
1688, een jaar voordat deze koning van Engeland zou worden, kende de
onderstaande bepalingen.
1.De
stad Vlissingen mocht op kosten van de Staten-Generaal
een sluis aanleggen bij de Palingbrug.
2.De
stad Vlissingen mocht, eveneens op kosten van de Staten-Generaal, een kleinere sluis met twee schuifgaten
aanleggen bij de Lappersbrug tussen de Pottenkaai en de Dokhaven.
3.Het
bestaande Dok mocht worden uitgediept en voorzien van kaden, ook weer op kosten
van de Staten-Generaal.
4.De
stad Vlissingen moest voor eigen rekening de scheepswerven langs het Dok
verwijderen en elders opnieuw opbouwen. Tevens moesten
de eigenaren schadeloos worden gesteld.
5.De
grond van de scheepswerven langs het Dok mocht worden afgegraven, op voorwaarde
dat er een ruimte van twee roeden tussen de bestaande huizen en de kade zou
blijven bestaan.
6.De
bestaande sluis bij het Dok, de kruittoren bij de Palingbrug en twee bruggen
(Palingbrug en Lappersbrug) moesten worden afgebroken op kosten van de stad. De Staten-Generaal droeg zorg voor het afbreken van de oude
sluis en werd eigenaar van alle materialen die overbleven uit de sloop.
7.De
stad Vlissingen moest voor een periode van 20 dagen alle in de stad beschikbare
paarden vorderen voor het afvoeren van de aarde die uit het Dok zou worden
gehaald.
8.De
stad Vlissingen moest zorgen voor het onderhoud aan de havenhoofden en deze
opvullen met rijshout en stenen.
9.Koopvaardijschepen
konden via de nieuwe sluis worden binnengelaten en in het Dok worden gekield.
Inwoners van Vlissingen betaalden daarvoor twee stuivers per last (een last was
ongeveer 17 vaten).
10.Schepen
die in de Nieuwe Haven werden aangebouwd, konden door de nieuwe sluis naar het
Dok varen om voorzien te worden van een dubbele scheepswand teneinde
de gevaren te vermijden van de vaarweg over zee, via de Oude Haven.
11.De
stad Vlissingen verplichtte zich een brug over de nieuwe sluis te laten bouwen.
12.De stad Vlissingen moest de aanvoer van
stenen en houtwerk, nodig voor het aanleggen van een kleine dam in de
Pottekaai, voor haar rekening nemen (1000 dukaten).
hoofdstuk
3, noot 136 Lourens (1997).
hoofdstuk
3, noot 137 Van den Bosch (1676, 173-299). De andere
zeehelden in Deel II waren: Jacob van Heemskerck, Marco Zeni, Sebatiaen Cabot,
Cortregalis Gomes, Martin Frobisher, John Davis, Johan Huygen van Linschotens,
Pieter Pieterszoon Heyn, Hendrik Loncque, Marten Herberttszoon Tromp en Jacob
van Wassenaer. Daarnaast werden in Deel I de belangrijkste ontdekkingsreizigers
beschreven: Christophel Colombo, Americus Vesputius, Ferdinand Magellanes,
Vasco de Gama, Fransisco en Laurents d’Almeida, Alphonsus d’Alburquerque,
Andrea Doria, Horusce en Hareaden Barbarossa, Dragut Rais, Don Jan d’Austria,
Uluccialy, Fransiscus Draeck en Thomas Candish, Joris van Spilbergen, Jaques
l’Heremite, Eugenius Schapenham, George Gliffordt, John Norris, Robbert
Devereux.
hoofdstuk
3, noot 138 Brandt (1687) en de
becommentarieerde heruitgave van Roeper en Daalder (2007).
hoofdstuk
3, noot 140 Vooral: Neele (2013, 209-313).
hoofdstuk
3, noot 141 Zie ook: Kluiver (1998).
hoofdstuk
3, noot 142 Ibid., 147 en 160.
hoofdstuk
3, noot 143 Ibid., 179-181.
hoofdstuk
3, noot 144 Ibid., 91.
hoofdstuk
3, noot 145 Ibid., 91-92.
hoofdstuk
3, noot 146 Met de nodige marges.
Gedurende de Hollandse oorlog: ca. 600 (Van Cruyningen, 2013, 91), de
Negenjarige Oorlog: 960(Ibidem)
en de Spaanse Successieoorlog: 1237 (Verhees, 1986, 138-140).
hoofdstuk
3, noot 147 Van der Woude (1980, 136-139), Lourens
(1997, 98).
hoofdstuk
3, noot 148 Unger (1955, 44).
hoofdstuk
3, noot 149 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 150 Ibid., 45.
hoofdstuk
3, noot 151 Unger (1955, 45).
hoofdstuk
3, noot 152 Joosse (2008, 350).
hoofdstuk
3, noot 153 Unger (1955, 46-47).
hoofdstuk
3, noot 154 Ibid., 47; ook: Netscher (1888, 45-88).
hoofdstuk
3, noot 155 Netscher (1888, 45-88).
hoofdstuk
3, noot 156 Unger (1955, 47-48).
hoofdstuk
3, noot 157 Ibid., 48-49.
hoofdstuk
3, noot 158 Ibid., 49.
hoofdstuk
3, noot 160 Ibid., 50.
hoofdstuk
3, noot 161 Zie o.a. hierover: hoofdstuk
3.1.
hoofdstuk
3, noot 162 Vrolikhert (1758, 70).
hoofdstuk
3, noot 163 Unger (1955, 42).
hoofdstuk
3, noot 164 Winkelman (1873, 183):
- De
Drie Sleutels in de ABC-straat
- De
Drie Tonnen in de Koestraat
- De
Florentijnsche Lelie op de Grote Markt
- De
Drie Ringen in de Breewaterstraat
- De
Vijf Ringen in de Breewaterstraat
- De
Sterre achter de kerk
- De
Bijle in de Koestraat
- Het
Hert op het Dok
- De
Flesch in de Korenstraat
- De
Meiboom op de Hooikaai
hoofdstuk
3, noot 165 Ibid., 179-182. Voor de 17e
eeuw worden onder andere genoemd: zaag-, pel-, koren- en gortmolens. Daarnaast
was er net buiten de stad, langs het voetpad naar Middelburg, een kruitmolen
die in
hoofdstuk
3, noot 166 Verhees (1986, 43).
hoofdstuk
3, noot 167 Unger (1955, 52).
hoofdstuk
3, noot 168 Het algemene deel over de
geschiedenis en de organisatie van de kaapvaart, ook die in Vlissingen, is
ontleend aan Verhees (1986, 6-11).
hoofdstuk
3, noot 169 Zie ook: Eyffinger (1991, 38,
61).
hoofdstuk
3, noot 170 Vrijman (1938, 30-31), De Jonge
(1869, I, 31-35).
hoofdstuk
3, noot 171 Groen (2013, 196).
hoofdstuk
3, noot 172 Ibid., 262-263.
hoofdstuk
3, noot 173 Ibid., 347.
hoofdstuk
3, noot 174 Verhees (1986, 29, 161).
hoofdstuk
3, noot 175 Groen (2013, 378).
hoofdstuk
3, noot 176 Ibid., 32-37.
hoofdstuk
3, noot 177 Ibid., 29.
hoofdstuk
3, noot 178 Ibid., 32. De auteur baseert
zich op de gegevens van alle acht reizen waarvan de boekhouding bewaard is
gebleven in het tijdvak 1702-1713, de periode van de Spaanse Successieoorlog.
hoofdstuk
3, noot 179 Ibid., 180-193. 126 van de
429 commissiebrieven die in de periode 1702-1713 werden uitgegeven.
hoofdstuk
3, noot 180 Paesie (2009, 17-21).
hoofdstuk
3, noot 181 De Bruijn (1978, 83 en
vooral 86; 1975, 417-418).
hoofdstuk
3, noot 182 Database Verhees (1986, 222-243).
hoofdstuk
3, noot 183 Unger (1966, 51).
hoofdstuk
3, noot 184 Database Verhees (1986, 222-243).
hoofdstuk
3, noot 185 Database Verhees (1986, 222-243).
hoofdstuk
3, noot 186 Ibid.. Slechts bij één van
de negen reizen staat Verborre niet als boekhouder genoemd. Waarschijnlijk
maakte hij wel deel uit van de partenrederij.
hoofdstuk
3, noot 187 Database Verhees (1986, 222-243).
hoofdstuk
3, noot 188 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 189 Groen (2013, 150).
hoofdstuk
3, noot 190 ZA, 508 Rekenkamer van
Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal
van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Inventarisatie van schepen,
thuishavens, bemanningsleden en afkomst bemanningsleden: Nederlandse
Genealogische Vereniging, afdeling Zeeland, Prae 1600 club, werkgroep voor de
studie van Middeleeuwse genealogische en historische
bronnen (samenstelling P.F. Poortvliet, 1997).
hoofdstuk
3, noot 191 Verhees (1986, 138-140).
hoofdstuk
3, noot 192 Voor het bepalen van de
chronologische volgorde was het geboortejaar bepalend. Wanneer dat niet bekend was,
gold het vroegste jaar dat in de biografieën wordt genoemd.
hoofdstuk
3, noot 193 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 194 Jansen (1971, 79-121).
hoofdstuk
3, noot 195 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 196 Voor dit overzicht zijn in
wisselende samenstellingen de volgende overzichtswerken geraadpleegd: De
hoofdstuk
3, noot 197 De
hoofdstuk
3, noot 198 Het woord Maraan heeft
verschillende betekenissen. In het Spaansch werd met het woord een varken
aangeduid, maar het was ook een scheldwoord voor Mooren en tot het christendom
bekeerde Joden. Bij de Hollanders en de Zeeuwen was het een scheldnaam voor de
Spanjaarden die volgens hen niet veel beter waren dan de Mooren (GTB, 1864-2010, betreffende lemma). De afkeer van Ewoud Worst,
gemeld door Nagtglas, was zeker gericht op de combinatie Joods en Spaans omdat
er in 1560 geen sprake was van een structurele aanwezigheid van rijke
Spanjaarden en Portugezen in Vlissingen.
hoofdstuk
3, noot 200 De
hoofdstuk
3, noot 201 Zie over hem ook hoofdstuk
5.
hoofdstuk
3, noot 202 De
hoofdstuk
3, noot 203 De
hoofdstuk
3, noot 204 De
hoofdstuk
3, noot 205 Van der Aa (1852, 723),
Nagtglas (1889, deel 1, 137), Groen (2013, 206), Swalue (1846, 63).
hoofdstuk
3, noot 206 De
hoofdstuk
3, noot 207 Schrijfwijze ook: Geleinse
of Leinse. De
hoofdstuk
3, noot 208 Blok (1924, 435).
hoofdstuk
3, noot 209 Het is opmerkelijk dat Jan
Evertsen niet voorkomt in het overzicht van Zeeuwse zeehelden van De
hoofdstuk
3, noot 210 De
hoofdstuk
3, noot 211 Niet te verwarren met de
veel grotere Zeehond, waarvan Jan Evertsen en later diens zoon Johan Evertsen
gezagvoeder waren. De Groote Zeehont had een bemanning van 91 koppen, de
Zeehond 134 (zie ook hoofdstuk 3.1).
hoofdstuk
3, noot 213 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 214 Nagtglas (1889, deel 4,
775).
hoofdstuk
3, noot 215 Nagtglas (1889, deel 4,
776).
hoofdstuk
3, noot 216 De
hoofdstuk
3, noot 217 De
hoofdstuk
3, noot 218 De
hoofdstuk
3, noot 219 De
hoofdstuk
3, noot 220 De
hoofdstuk
3, noot 221 Zie o.a.: Groen (2013, 265).
hoofdstuk
3, noot 222 Roos (2003, 210) is hierover
vrij stellig en schrijft dat de Hollandse regenten de oranjegezinde Zeeuw niet
accepteerden. Warnsinck (1938, 156), noemt deze mogelijkheid wel, maar vindt
haar niet erg waarschijnlijk.
hoofdstuk
3, noot 223 AGN, 8, 273-175.
hoofdstuk
3, noot 224 De
hoofdstuk
3, noot 225 De
hoofdstuk
3, noot 226 De
hoofdstuk
3, noot 227 De
hoofdstuk
3, noot 228 GTB (1864-2010, betreffende lemma). Hier komen we de betekenissen
landloper en straatrover tegen.
hoofdstuk
3, noot 229 De
hoofdstuk
3, noot 230 De
hoofdstuk
3, noot 231 De
hoofdstuk
3, noot 232 Van der Sterre (1691).
hoofdstuk
3, noot 234 De
hoofdstuk
3, noot 235 Sjollema (1976), Nagtglas
(1889, deel 4, 522-523), Van der Aa (1852, 600).
hoofdstuk
3, noot 236 De
hoofdstuk
3, noot 237 De
hoofdstuk
3, noot 238 ZA, 508 Rekenkamer van
Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal
van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Inventarisatie van schepen,
thuishavens, bemanningsleden en afkomst bemanningsleden: Nederlandse
Genealogische Vereniging, afdeling Zeeland, Prae 1600 club, werkgroep voor de
studie van Middeleeuwse genealogische en historische
bronnen (samenstelling P.F. Poortvliet, 1997). De gegevens zijn ontleend aan de
acquitten, de bewijzen van betaling door ontvanger van de Admiraliteit aan de
bemanningsleden. Basistabel:
|
1610-1619 |
1643-1648 |
1680-1689 |
|||
Aantal |
88 |
|
69 |
|
106 |
|
monsterrollen |
|
|
|
|
|
|
Aantal |
4.988 |
|
7.917 |
|
8.067 |
|
aanmonste- |
|
|
|
|
|
|
ringen |
|
|
|
|
|
|
Aantal |
57 |
|
115 |
|
76 |
|
aanmonsterin- |
|
|
|
|
|
|
gen
per schip |
|
|
|
|
|
|
Aanmonsterin- |
1.384 |
28% |
1.102 |
14% |
981 |
12% |
gen
Vlissingers |
|
|
|
|
|
|
Aanmonste- |
1.293 |
26% |
2.745 |
35% |
2.181 |
27% |
ringen
andere |
|
|
|
|
|
|
Zeeuwen |
|
|
|
|
|
|
Aanmonsterin- |
2.086 |
42% |
3.560 |
45% |
2.271 |
28% |
gen
niet-Zeeu- |
|
|
|
|
|
|
wen |
|
|
|
|
|
|
Aanmonsterin- |
225 |
5% |
510 |
6% |
2.634 |
33% |
gen
onbekende |
|
|
|
|
|
|
plaats |
|
|
|
|
|
|
hoofdstuk
3, noot 239 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 240 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 241 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 242 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 243 Ibid..
hoofdstuk
3, noot 244 Meertens (1943, 89-97 en 451
+ noten).
hoofdstuk
3, noot 245 Ibid.. Meertens heeft geen
hoge pet op van het niveau van de Vlissingse dichters: (…) Vlissings
Redens-lust-hof geeft ons geen aantrekkelijk beeld van de dichterlijke gaven
der broeders van de Blaue Acolye.
hoofdstuk
3, noot 247 Zie: Arnold Houbraken, De
groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (1718-1721,
3 delen).
hoofdstuk
3, noot 248 Ibid., deel 7, 481-482.
hoofdstuk
3, noot 249 Van de Aa (deel 19, 284).
hoofdstuk
3, noot 250 Van der Aa (1852,
betreffende lemma’s), Meertens (1943, 89-97 en 451 + noten), Nagtglas (1881, deel 1,
2, 3 en 4), De
hoofdstuk
3, noot 251 Volledige titel: Het Cabinet
Der Godsaligheyt : Ofte Een Tractaet vande krachtighe Roepinghe ende
Verkiesinghe In 16 Predicatien, over 2 Petri 1. 10. : Waer In Een Christen mach
onderscheyden of hy oock krachtelijck geroepen ende uytverkoren is ; Ende wat
wegh hy behoort in-te-gaen op dat h de versekeringe
daer van verkrijgen mochte (Vlissingen 1658).
hoofdstuk
3, noot 252 Volledige titel: Kostelijcke
hulp-middelen, en raedt tegen des Satans bedriegeryen: ofte Heylsame
genees-middelen teghen de sieckten en qualen van geloovige en ongeloovige.
Dienende tot een medt-geselle en leyts-man voor die gene
die in Christo of buyten Christum zijn. (Vlissingen 1688).
hoofdstuk
3, noot 253 Volledige titel: Niemand dan
Christus, ofte een klaar en uitnemend traktaat van de kennisse van Jesu Christi
om alle menschen op te wecken en gaende te maken, haer te beneertigen om Jesum
Christum en dien gekruycigt te leeren kennen, met een bijsondere toe-eygenende ende Saligmaekende kennisse. In verschillende
predikatien over I Cor. II: 2. (Vlissingen 1665).
hoofdstuk
3, noot 254 Op ’t Hof (1981, 10-16 en
1991, 37-42). De nadere refor matie in Vlissingen zou zijn begonnen met de
benoeming van de predikant Joos van Laren de Oude in de stad, die reeds eerder als piëtistisch predikant was in Arnemuiden.
Van Laren werkte in Vlissingen van 1608 tot 1618. Zijn twee zonen Daniël en
Joos werden ook predikant en werkten eveneens in Vlissingen. Beide broers waren
aanhangers van de grondlegger van de Nadere Reformatie in Zeeland, de predikant
Willem Teerlinck. De bakermat van deze nieuwe vroomheidsbeweging lag op het
eiland Schouwen-Duiveland met als voornaamste representant Teerlinck, die eerst
in Middelburg werkte en later in Vlissingen. Door eigentijdse kerkhistorici
wordt het bestaan van de Nadere Reformatie in twijfel getrokken omdat ze pas in
de 20e eeuw zou zijn bedacht door auteurs van reformatorische
huize, op zoek naar een (…) historische legitimering van de eigen religieuze en
culturele positie van de reformatorische zuil (…) (Neele, 2013, 238). Van Joos
van Laren verschenen tientallen preken op de boekenmarkt die werden uitgegeven
door zijn zoon Abraham van Laren die ook de uitgever was van de eerder genoemde
Bartholomeus Reyniersen. Abraham kan door zijn werk als uitgever en drukker
worden gezien als een van de belangrijkste verspreiders van het gedachtegoed
van de Nadere Reformatie. Volgens Op ’t Hof (1991,
37-42) komt hem als zodanig (…) de titel toe van de uitgever der Nadere
Reformatie in Zeeland. Latere predikanten die de beginselen van de Nadere
Reformatie aanhingen waren Johannes Teellinck (1647), Jan van den Brande
(1625-1656), Thomas Pots (1654-1689), P. van der Burght (1662-1683), B. van
Deinse (1668-1706), G. de Raad (1657-1677), I. Clemens (1660-1666), J. Biscop,
C. Zomer, J. Hoornbeek en J. Boschaert. Naast Reyniersen waren er nog drie
schrijvers die stichtelijke geschriften uit het Engels vertalen: de notaris
Thomas Morris, de predikant Izaak Clemens en de drukker en uitgever Abraham van
Laren.
hoofdstuk 3, noot 255 Winkelman
(1873, 50-69 en 135-54).
hoofdstuk
3, noot 256 Ibid., 138.
hoofdstuk 3, noot 257 Unger
(1955, 51, noot 38). De Oostkerk, die in 1652-1654 werd gebouwd, was waarschijnlijk ontworpen door de
Amsterdamse architect Adriaen Dorsman. In 1668 bouwde hij de Lutherse Nieuwe
Kerk in zijn woonplaats (Van der Aa, 1852, 293).
hoofdstuk
3, noot 258 Den Hond (2010, 15).
hoofdstuk
3, noot 259 Winkelman (1873, 226-228).
hoofdstuk
3, noot 260 J. van der Heijde, ‘t Licht
der Lamp Lantaarens ontsteken door Jan van der Heijde, Inventeur derselve en
opsigter der Stads Lantaarns van Amsterdam (Amsterdam 1669).
hoofdstuk
3, noot 261 Ibid., 249.
hoofdstuk 3, noot 262 Zie
de lijst met die omstreeks 1500 deelnamen aan de processie in Vlissingen
(beschreven in hoofdstuk 4).
hoofdstuk
3, noot 263 Zie ook Brahé (1773, 224-225).
hoofdstuk
3, noot 264 Ibid. Brahé had de
beschikking over een document uit 1580 dat hij integraal heeft weergegeven. Hij
verontschuldigt zich voor eventuele fouten: (…) wyl het Schrift door den
ouderdom en verbleekten inkt zeer versleten is. (...) Ik vind geen
dagtekeninghe by dit geschrift, maar uit deeze onderschryvinge blykt genoeg,
dat het een echt of Authenticq instrument is geweest; afgegeven ‘t zy by of kort na de inkomste van het Engelsch Guarnisoen
ten Jaare 1585. of wel twee Jaaren daar na, te Vlissingen voorgevallen (…).
hoofdstuk 3, noot 265 Dit
was de situatie in 1621. De bepalingen zijn niet allemaal tegelijk ingevoerd.
De ordonnanties en de wijzigingen daarop dateren van 1591, 1600, 1610, 1616 en
1621. Zie Winkelman (1873, 251-254).
hoofdstuk
3, noot 266 Dit blijkt ook uit de lijst
met dijken grondvallen in Zeeland in de 17e eeuw (Gottschalk, 1971-1977, 427-428):
dat waren er 39, waarvan er niet een in Vlissingen wordt gelokaliseerd. Dat
geldt ook voor Middelburg. Wel genoemd worden de steden Veere en Arnemuiden, maar
niet duidelijk is of dit in of buiten de stadsmuren- of wallen is gebeurd.
hoofdstuk
3, noot 267 Gottschalk (1971-1977, respectievelijk 14-16; 43; 68; 202; 215-216; 231;
310-313).