Noten hoofdstuk 3

Het notenapparaat is geschikt voor mobiele telefoon, tablet, laptop en PC. De noten zijn per hoofdstuk ingedeeld: Vissers, Kapers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten

hoofdstuk 3, noot 1 Geoweb (http://provincie.zeeland.nl/cultuur/chs/, geraadpleegd op 24 augustus 2014), topografische kaarten 1560, 1650, 1750, 1916 en 2013. Geraadpleegd in juni 2014. NB: de metingen zijn uitgevoerd met de meetinstrumenten op deze applicatie.

hoofdstuk 3, noot 2 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 3 Voor dit overzicht is gebruik gemaakt van de kaart van Vlissingen zoals die in 1649 is getekend door Johan Blaeu (Blaeu, J., ‘Vlissingen’, Kopergravure uit: Toonneel der steden van de vereenighde Nederlanden, met hare beschrijvingen, Amsterdam 1649), Winkelman (1873, 13, 14, 16-48, 87-96, 97), Dommisse (1910, 165, 166, 167, 168, 180-182, 185, 190, 193-194, 195, 196-197, 232), Grol (1931, 52, 54-56) en Unger (1955, 42).

hoofdstuk 3, noot 4 Zie noot 1.

hoofdstuk 3, noot 5 Blaeu (1649).

hoofdstuk 3, noot 6 Volgens Gargon (1616-1617, 102) waren de werkzaamheden hiervoor al in 1604 begonnen. Mogelijk was de beslissing hiervoor genomen naar aanleiding van de gebeurtenissen na 1600, toen Vlissingen doelwit was van een aanval door Albertus van Oostenrijk. Zie verderop in dit hoofdstuk. Boxhorn (1644, 207) meldt dat prins Maurits in 1609 de fortificaties, waarschijnlijk dus al de nieuwe, in Vlissingen bezichtigde. Tevens gaf hij toestemming om de stad uit te breiden en de nieuwe havens te graven.

hoofdstuk 3, noot 7 Collectie Frans Hals Museum, Haarlem. Dit is het grootste werk van deze schilder: 203 x 409 cm.

hoofdstuk 3, noot 8 Adriaan Pieterszoon van de Venne, Aankomst van Frederik van de Palts en zijn gemalin Elisabeth Stuart te Vlissingen (gravure in vier delen op twee bladen, twee per blad). Bron: GAV, HTA, nrs. 3462 en 3463.

hoofdstuk 3, noot 9 Zie onder andere het schilderij van Cornelis Claeszoon van Wieringen uit 1628.

hoofdstuk 3, noot 10 Zie ook: Unger (1955, 42) die wijst op de aanwezigheid van scheepswerven en lijnbanen. Volgens Franken (1984, 57) werden na de aanleg van de nieuwe havens, een aantal scheepstimmerwerven van de Engelse Kaai verplaatst naar de oostzijde van de Dokhaven, nabij de latere Houtkade. Hier lag vanaf 1609 de werf van de Admiraliteit (Franken, 1984, 57).

hoofdstuk 3, noot 11 Zie ook Grol (1931, 54-56) en de reconstructies van de stadsplattegronden in 1614 van Dommisse (1910, bijlage: Plan nr.  2).

hoofdstuk 3, noot 12 Zie hiervoor hoofdstuk 4, de passages over de kreekrug waarop eerst het dorp en later de stad Vlissingen zijn gebouwd.

hoofdstuk 3, noot 13 Rem (2009,  164-165).

hoofdstuk 3, noot 14 Van de inboedel van het Prinsenhuis is een inventarislijst bewaard gebleven uit vermoedelijk 1616 (NA, den Haag, Archief van de Nassause Domeinraad, 1581-1811, inv. nr. 14968, rekening 1616). Deze lijst is gepubliceerd in Den Hoed (1936, 341-342). Een korte beschrijving is te vinden in Rem (2009, 164-165).

hoofdstuk 3, noot 15 Zie Hoofdstuk 4 hierover en Tirion (1753, 121).

hoofdstuk 3, noot 16 Dommisse (1910, 153), Brasser (1754, 583-584).

hoofdstuk 3, noot 17 Op de gravure van Van de Venne staat bij de voorste kerk, waarvan wij hebben vastgesteld dat het ging om het St- Pieters Kerkenhuis, vermeld: Nieuwe kerk. Deze naam komt, voor zover ons bekend, niet voor in de bronnen en de literatuur. Waarschijnlijk doelde de graveur op de Middelkerk, maar die was veel meer noordoostwaarts gebouwd, net achter de kaden van het Dok en nog voor de brug die deze haven scheidde van de Dokhaven. Vanuit het gezichtspunt van Van de Venne, maar ook van Vroom, kan de toren geen andere zijn geweest dan die van het Kerkenhuis. Zie ook weer de reconstructies van de stadsplattegronden in 1614 van Dommisse (1910, bijlage: Plan nr. 2).

hoofdstuk 3, noot 18 Deze waterpoort bestaat niet meer en is in 1811 in opdracht van Napoleon vervangen door de huidige poort onder het Keizersbolwerk, met de toegang tot de 13 kazematten. Zie hiervoor ook hoofdstuk 7.

hoofdstuk 3, noot 19 Zie o.a. Meerman (2005, 25-27).

hoofdstuk 3, noot 20 Zie hierover in hoofdstuk 5: het Vlissingse Privilege van 1574 waarin was geregeld dat de jurisdictie van de stad werd uitbreid naar de dorpen Zoutelande, Sint Janskerke, Boudewijnskerke, Krommenhoeke, Biggekerke, Ritthem en Welsingen.

hoofdstuk 3, noot 21 De Admiraliteit was in 1577 gevestigd in de Beursstraat met als toegang de poort die er nog steeds staat. Het pleintje waartoe de poort toegang gaf, werd waarschijnlijk gebruikt als opslagplaats voor materieel van de Admiraliteit. Bron: Quohier van 1577, folio 2, in: Dommisse (1910, 180-182; bijlage: Plan nr. 2).

hoofdstuk 3, noot 22 Dommisse (1910,166).

hoofdstuk 3, noot 23 Deze stadswandeling is gebaseerd op het plezierreisje dat staat beschreven in de Walcherse Arkadia van Mattheus Gargon (Leiden, 1717, deel II, 166-172). Hoewel deze beschrijving 100 jaar later werd gemaakt, was de route en hetgeen het gezelschap zag, nagenoeg gelijk aan de situatie in 1613 omdat er na dat jaar weinig topografische, bouwkundige en infrastructurele veranderingen in de stad hadden plaatsgevonden.

hoofdstuk 3, noot 24 De kroniek van Boxhorn uit 1644 is de eerste die we in deze eeuw tegenkomen, een echte stadsbeschrijving geeft hij echter niet. Smallegange (1596) doet dat ook niet in zijn tekstdeel, maar geeft met zijn elf gravures over Vlissingen een aardig beeld van de stad. De eerste echte stadsbeschrijving verschijnt pas in 1717 in de Walcherse Arcadia van Mattheus Gargon. Deze Vlissingse auteur hanteert de vorm van de fictieve stadswandeling, die door een klein gezelschap, onder wie een historicus, werd gemaakt. De eerste plattegrond die we kennen, is die van Bleau uit 1649.

hoofdstuk 3, noot 25 De bibliotheek van de Universiteit in Utrecht is in het bezit van dit dagboek. Hoewel het grootste gedeelte van het document, dat uit meerdere banden bestaat, handelt over zijn tijd in Utrecht als jurist en wetenschapper, beschreef Aernout van Buchell in het eerste deel zijn belevenissen als kind en als student. Bron: Buchell, Aernoit, Diarium  1560-1599, Universiteit van Utrecht, bibliotheek.

hoofdstuk 3, noot 26 Dommisse (1910, 208).

hoofdstuk 3, noot 27Zie de kaarten van Van den Wijngaerde (1550), Van Deventer (1550) en Poel (1570).

hoofdstuk 3, noot 28 Het kasteel is nog te zien op de schets van Buchell (1584) en de kaarten van Van den Wijngaerde (1550) en Poel (1570). Op de eerstvolgende beschikbare kaart uit 1649, van Bleau, is het niet meer te zien. Op basis van de overwegingen die in de jaren 80 van de 16e eeuw werden gemaakt om een deel van het dorp te slopen, namelijk dat de bebouwing buiten en net onder de stadsmuren defensieve nadelen had, is de conclusie gerechtvaardigd, dat dit zeker gold voor het kasteel dat het dichtst bij de stadsmuren gelegen bouwwerk was.

hoofdstuk 3, noot 29 Dommisse (1910,  200-209).

hoofdstuk 3, noot 30 Naast de beschrijving van Buchell beschikken we over de stadswandeling van de Vlissingse predikant, rector en schrijver Mattheus Gargon. Hij beschreef in zijn boek Walchersche Arkadia uit 1717 een speelreisje van een gezelschap op Walcheren, waaronder een wandeling door Vlissingen. In hoofdstuk 4 van deze stadsgeschiedenis komen we hierop terug. Omdat het stratenplan en de bebouwing van Vlissingen tussen 1600 en 1717 nauwelijks veranderde, kunnen we dit verhaal, naast dat van Buchell, als uitgangspunt voor onze wandeling in 1613 nemen. We nemen hierbij aan dat deze oude zaagmolen, die al bestond toen in 1315 de eerste haven werd aangelegd, in 1613 nog bestond. Op de kaart van Poel uit 1570 staat ze nog afgebeeld. Op de kaart van Bleau uit 1649 is ze niet meer te zien en vervangen door een huizenblok. Dommisse (1910, Bijlage, plan 2) tekent de zaagmolen nog op de stadsplattegrond van 1614. Het is echter ook mogelijk dat het huizenblok op de kaart van Bleau toen al was gebouwd omdat de meeste bouwactiviteiten van de 17e eeuw plaatsvonden in het onderhavige tijdvak (1581-1613). Zie ook Winkelman (1873, 181) en Gargon (1617, deel II, 88-89).

hoofdstuk 3, noot 32 Gargon (1717, 90). Dit is een niet te verifiëren verhaal waarbij wordt verwezen naar (…) voorheen (…).

hoofdstuk 3, noot 33 Gargon (1717, 93). Idem.

hoofdstuk 3, noot 34 Een uitgebreide, goed gedocumenteerde en hier en daar anekdotische geschiedenis van dit stadhuis, dat bestond tussen 1594 en 1809 toen het werd verwoest tijdens een Engelse bombardement dat tegen de Franse bezetter was gericht, is te vinden in de monografie van A. Tramper in Meerman (2005, 35-77).

hoofdstuk 3, noot 35 O.a. Jacobs (2011, 549-561), Boer (1913, 256-258), Dommisse (1910, 121-122 uit: Archief Middelburg no. 78, onder 14.

hoofdstuk 3, noot 36 Dommisse (1910, 165) en Meerman (2005, 51). Dommisse wijst daarnaast op de aanvankelijke aanwezigheid van de waag in de oostelijke helft van het gebouw.

hoofdstuk 3, noot 37 Zie in hoofdstuk 5: het Vlissingse Privilege van 1574.

hoofdstuk 3, noot 38 Grol (1931, 52).

hoofdstuk 3, noot 39 Ibid.. Deze sluis dateert al uit de jaren 80 van de 16e eeuw en heette de Leeuwensluis, later de Steenen Beer.

hoofdstuk 3, noot 40 De kaart van Bleau uit 1649 vermeldt wel de naam van de Nieuwe Rammekenspoort, maar laat geen opening in de stadsmuren zien op die plaats en ook geen dam naar de weg die naar Rammekens gaat. Dit kan niet anders zijn dan een omissie, omdat het niet waarschijnlijk is dat deze poort, die al voor 1613 was gebouwd, in 1649 nog steeds geen doorgang naar het vasteland had.

hoofdstuk 3, noot 41Wanneer niet nader aangeduid, is de hier samengevatte geschiedenis van Middelburg ontleend aan Unger (1966, 33- 38,  42-43) en Van Cruyningen (2012, 82-90).

hoofdstuk 3, noot 42 Groenveld (2002, 105-106, 147-149).

hoofdstuk 3, noot 43 Unger (1966, 43) waarschuwt er daarom nadrukkelijk voor om Middelburg de erfgename van Antwerpen te noemen.

hoofdstuk 3, noot 44 Unger (1966, 45), GAV, nr. 5674, poorterboek 1500-1599 en nr. 5675, poorterboek 1500-1599.

hoofdstuk 3, noot 45 Ibid., Lourens (1997, 55, 93, 112, 98). NB: in het eerstgenoemde tijdvak (1560/1575-1599) zijn voor de vier steden de inwoneraantallen van 1560 als uitgangspunt genomen op basis van de berekeningen van Lourens. Voor alle vier de steden zijn daar vervolgens de aantallen nieuwe poorters bij opgeteld om het totaal aantal inwoners van 1599 te kunnen berekenen. In de eerste periode is de natuurlijke aanwas derhalve niet meegerekend. Voor het jaar 1670 zijn de berekeningen van Lourens over dat jaar gebruikt.

hoofdstuk 3, noot 46 Hooft (1647, 777).

hoofdstuk 3, noot 47 De hierna volgende passages over de politieke en militaire gebeurtenissen zijn, naast de AGN (1979, deel VI, 244-258), voornamelijk gebaseerd op Groen, (2013, 79-86: de pacificatie van Gent, 86-89: de Unies van Utrecht en Atrecht, 89-101: de jaren tot de moord op Willem van Oranje in 1584).

hoofdstuk 3, noot 48 Brahé (1773, Bijvoegsels pag. 192-202: transcripties originele briefwisseling tussen Willem van Oranje en de stadsregering van Vlissingen); Grol (1934); GAV, 100 Stadsbestuur Vlissingen, 300 stukken betreffende de eerdere veroordeling van Hans Hanssen voor het handelen in valse gouden en zilveren munten: nrs. 593 en 594, december 1582; Hooft (1644, 901-902).

hoofdstuk 3, noot 49 De Bruin (1968, 3).

hoofdstuk 3, noot 50 De vorm van de Republiek bestond al in de oudheid en de Middeleeuwen in onder andere Griekenland, Italië en Duitsland.

hoofdstuk 3, noot 51 Groen (2013, 237, 348).

hoofdstuk 3, noot 52 Witkamp (1877, 1282), Van der AA (1848, 787) en Van der Vliet (2003, 97).

hoofdstuk 3, noot 53 Van der Vliet (2003, 97), gevonden in: NA, Den Haag, 2450 (6 september 1600).

hoofdstuk 3, noot 54 Schöffer (1985, 230-237).

hoofdstuk 3, noot 55Zie o.a. Briels (1985, 272-276), Cazeaux (1985, 162-170, 171-176, 199) en Schöffer (1985, 213, 230-237).

hoofdstuk 3, noot 56 De ons inziens nog steeds meest inzichtelijke uitleg en analyse van de predestinatieleer werd al in 1904 geleverd door Max Weber in: Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (Weber, 1904; de hier gebruikte Nederlandse vertaling: Amsterdam 2012). Voor een goede samenvatting, zie: Mok (2009).

hoofdstuk 3, noot 57 Deze discussie dateert uit het begin van de jaren 80 van de 16e eeuw. Zie o.a. het verslag van de synode van Middelburg in 1581 (Bremmer, 1981, 19).

hoofdstuk 3, noot 58 De Bruin (1968, 3-10), De Bruin (1972, 52-61), Collins (1746, 238-330; 330-342), Hooft (1647, 1028), Schöffer (1985, 147-149).

hoofdstuk 3, noot 59 Grol (1931, 53).

hoofdstuk 3, noot 60 De Bruin (1968, 3-10), Cannegieter (1986).

hoofdstuk 3, noot 61 Voor de correspondentie tussen Robert Sidney en William Browne zie Collins (1746,  238-330), voor die met John Trockmorton: Ibid. (330-342). Ook besproken in: De Bruin (Middelburg 1972, 22-2).

hoofdstuk 3, noot 62 Basistabellen: afkomst Vlissingse immigranten in de tijdvakken 1500-1550, 1551-1581 en 1582-1613, verdeeld naar geografische ligging ten opzichte van Zeeland. Bron: GAV, nr. 5674, poorterboek 1500-1599 en nr. 5675, poorterboek 1600-1699.

 1500-1550

Aantal

%

Zuidelijk van Zeeland

 208

 42

Zeeland

 136

 28

Noordelijk van Zeeland

 133

 27

Elders

 16

 3

Totaal

 493

 

Onbekend

 336

 

Totaal

 829

 

 

 

 

 1550-1581

Aantal

%

Zuidelijk van Zeeland

 483

 51

Zeeland

 219

 23

Noordelijk van zeeland

 199

 21

Elders

 43

 5

Totaal

 944

 

Onbekend

 282

 

Totaal

 1226

 

 

 

 

 1581-1613

Aantal

%

Zuidelijk van Zeeland

 1.032

 69

Zeeland

 186

 12

Noordelijk van Zeeland

 156

 10

Elders

 127

 8

Totaal

 1.501

 

Onbekend

 162

 

Totaal

 1.663

 

hoofdstuk 3, noot 63 Ibid.. Zie ook de basistabellen in de vorige noot.

hoofdstuk 3, noot 64 Middelburg telde in 1616 150 katholieken, ca. 1,5% van de totale bevolking. In Vlissingen was dat ca. 0,02% (Briels, 1985, 192; Schutijser, 1980, 62; Unger, 1966, 45; GAV, nr. 5674, poorterboek 1500-1599 en nr. 5675).

hoofdstuk 3, noot 65 Claeys (2011).

hoofdstuk 3, noot 66 Claeys (2011, 446-448, 476).

hoofdstuk 3, noot 67 Deze gegevens zijn afkomstig van opgravingen die betrekking hebben op de woningen in het noordelijke deel van het blok Korte Vlamingstraat, Kleine Kerkstraat en Wagenaarstraat (Claeys, 2011,  446-447).

hoofdstuk 3, noot 68 Al eerder wezen we erop dat de immigranten uit het zuiden niet onbemiddeld waren. Deze groepen hadden het meest te verliezen bij de machtsovername door de Spanjaarden of, in Frankrijk, door de rooms-katholieke koningen. Om met het hele gezin te kunnen emigreren waren bovendien financiële middelen nodig: voor de reis en voor de vestiging als poorter in de steden van bestemming. Claeys (2011, 477) wijst op de bouw van kerken in de nieuwe woongebieden.

hoofdstuk 3, noot 69 Claeys (2011, 448-450, 459).

hoofdstuk 3, noot 70 Claeys (2011, 478). In 1500 waren die er nog niet: zie de gildenlijst uit ca. 1500, zoals besproken in hoofdstuk 4 en Brahé (1773,  269-272). Vanaf 1580 wordt ook het bakkersgilde genoemd (GAV, 387-5161 Ordonnantiën, 1552-1599,  30 Ordonnantie op het bakkersgilde, 1580 ca. 387-5158; Aantekeningen uit de stadsresoluties, 1578-1699, Ampliatie ordonnantie op ‘t bakkersgilde waar bij het 13e broot wordt afgedaan, 05-12-1590; 387-5158 Aantekeningen uit de stadsresoluties, 1578-1699, Ampliatie bakkersgilde, proeve ten koste van den gilde, 07-02-1596.)

hoofdstuk 3, noot 71 Claeys (2011, 473).

hoofdstuk 3, noot 72 Claeys (2011, 474).

hoofdstuk 3, noot 73 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 74 Claeys (2011450).

hoofdstuk 3, noot 75 Zie o.a.: Op ‘t Hof (1991, 63).

hoofdstuk 3, noot 76 Vrolikhert (1758). Het paginanummer verwijst naar de vermelding van de betreffende predikant: Johannes Gerobulus (17), Jacobus Baselius (12), Cornelis de Hond (27), David Arundeus (30), Daniël de Dieu (35), David de Dieu (63), Abraham van der Mylen (41), Nicolaus Olivarius (51), Jacobus Hondius (56), Joost van Laren (64), Daniël van Laren (73).

hoofdstuk 3, noot 77 Van der Aa (1852, 128-132).

hoofdstuk 3, noot 78 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 79 Scherft (1981, 236-249) en de hierna volgende noten.

hoofdstuk 3, noot 80 Scherft (1981, 236-251); Spijker (1981, 65).

hoofdstuk 3, noot 81 De getranscribeerde acta van de synode in Middelburg zijn beschikbaar in: Van ’t Spijker (1981,  71-126). Naar de voorbereidende synode in Vlissingen op 21 februari 1581 wordt verwezen in de acta van de kerkeraad in Vlissingen 1579-1581 (GAV, archief Hervormde Gemeente, inv. Nr. 351) die zijn getranscribeerd door Reitsma (1892, deel V). Zie ook P. Scherft in de bundel De Nationale Synode te Middelburg in 1581, Calvinisme in opbouw in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden (Scherft, 1981, 246 in 236-249). In deze notulen staan concrete voorbeelden van de in de voorgaande tekst genoemde overtredingen.

hoofdstuk 3, noot 82 Schutijser (1980, 56; zonder bronvermelding).

hoofdstuk 3, noot 83 Zie Bauberot (1990,  72-75), Kossmann (1976, 17-18, 20- 33) en Schöffer (1985, 431-438). De laatste wijst er op dat het commercieel kapitalisme aan de basis lag van de relatieve achteruitgang van de Republiek in de tweede helft van de 17e en de 18e eeuw. Relatief, omdat de rijkdom weliswaar werd gehandhaafd maar achterbleef bij de meeste andere landen in Europa die, in plaats van snel te realiseren winsten, er steeds vaker voor kozen om te investeren in productiemiddelen en dus in consolidatie op de langere termijn.

hoofdstuk 3, noot 84 Volgens Weber (2012, vertaling M. Wildschut,  118-119) is in de Calvinistische leer tijdsverspilling de eerste en in principe zwaarste van alle zonden: Tijdverlies door kletspraatjes, luxe, zelfs door langer slapen dan nodig is voor de gezondheid – zes tot hoogstens acht uur – is moreel absoluut verwerpelijk.

hoofdstuk 3, noot 85 Blok (1939, 752-752), Nagtglas (1890, 19-23). Cornelis Lampsins (Oostende 1540) was handelaar in Oostende en in 1560 schepen en in 1577 burgemeester van die stad. Omstreeks 1584 vertrok hij met zijn gezin naar Zeeland omdat de handel in de door de Spanjaarden bezette gebieden sterk was teruggelopen. Daarnaast zal zeker de godsdienst een rol hebben gespeeld: het werd in die jaren steeds moeilijker om een van de rooms-katholieke kerk afwijkend geloof uit te oefenen. In de poorterboeken (GAV, nr. 5674, poorterboek 1500-1599) komt de familienaam overigens niet voor, ook niet als verbastering of verschrijving. In Vlissingen kon Cornelis zijn bedrijf opnieuw opbouwen. Ook in deze stad werd hij bestuurder: raadslid in 1597. Zijn drie zonen Jan, Adriaan en Cornelis slaagden erin om het bedrijf in de loop van de 17e eeuw uit te bouwen tot een van de grootste handelshuizen ter wereld.

hoofdstuk 3, noot 86 In vergelijking met de gildenlijst (zie hoofdstuk 4, aldaar en Brahé (1773, 269-272) waren er in Vlissingen acht gilden bijgekomen:
1552: Schippers en beurtschippers 1575: Scheepstimmerlieden 1582: Broodbakkers
1596: Gouden zilversmeden 1597: Metselaars
1598: Bierbrouwers 1606: Chirurgijns
1606: St.-Nicolaasgilde (winkeliers, marktkooplui) 1608: Schoenlappers (Oudeschoenmakers).
Deze ambachten richtten zich in hoofdzaak op dienstverlening in de stad zelf.

hoofdstuk 3, noot 87 Vrijman (1938, 132).

hoofdstuk 3, noot 88 Zie over deze tweede Admiraliteit vooral Grol (1936, vanaf hoofdstuk 1, pagina 11).

hoofdstuk 3, noot 89 Grol (1931, 53-54).

hoofdstuk 3, noot 90 Ibid., Van de Aa (1852, 680-681) en Blok (1939, 319), Nagtglas (1890, 133-134). Grol vermeldt de tekst op zijn grafsteen in de Sint Jacobskerk: Novae Terrae (Nieuwe Wereld). De andere auteurs wijzen op de spreuk die in de knop van zijn wandelstok is gegraveerd: ’t is al wereld.

hoofdstuk 3, noot 91 Van Cruyingen (2012, 95).

hoofdstuk 3, noot 92 Enthoven (2002, 77). De door de auteur gepresenteerde cijfers zijn een steekproef uit de acquitten van de Zeeuwse tol in een wintermaand (februari) en een zomermaand (augustus) van het jaar 1590 (ZA, Rekenkamer B nr. 5071).

hoofdstuk 3, noot 93 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 94 Van Cruyningen (2012, 114).

hoofdstuk 3, noot 95 Zie de eerdere migratietabellen en grafieken in dit hoofdstuk en de poorterboeken (GAV, nrs. 5674 en 5675).

hoofdstuk 3, noot 96 Van Cruyningen (2012, 76-77).

hoofdstuk 3, noot 97 ZA, 508 Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Inventarisatie van schepen, thuishavens, bemanningsleden en afkomst bemanningsleden: Nederlandse Genealogische Vereniging, afdeling Zeeland, Prae 1600 club, werkgroep voor de studie van Middeleeuwse genealogische en historische bronnen (samenstelling P.F. Poortvliet, 1997). De gegevens zijn ontleend aan de acquitten, de bewijzen van betaling door ontvanger van de Admiraliteit aan de bemanningsleden.

hoofdstuk 3, noot 98 Van Cruyningen (2012, 84).

hoofdstuk 3, noot 99 Ibid., 86.

hoofdstuk 3, noot 100 Zie hierboven: ZA, 508 Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie te water, 1586-1795.

hoofdstuk 3, noot 101 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 102 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 103 Nadat Frankrijk (1598) en Engeland (1604) vrede hadden gesloten met Spanje was daar de kaapvaart op Spaanse schepen verboden en weken veel kapers uit naar Zeeland. Het merendeel kwam terecht op Vlissingse schepen (Van Cruyningen, 2012, 91).

hoofdstuk 3, noot 104 Grol (1931, 54) schat het aantal bemanningsleden van de admiraliteitsvloot in Vlissingen op 3.500. Dit aantal moet op basis van de onderhavige gegevens en van de conversie die voor Vlissingen is uitgevoerd (het ontdubbelen van het aantal namen op de monsterrollen in de jaren 1610-1619) worden bijgesteld naar niet meer dan 2.000.

hoofdstuk 3, noot 105 Vlissingen telde tussen 1610 en 1620 ongeveer 5.000 inwoners. Uitgaande van een percentage huisvrouwen, kinderen, paupers en bejaarden van 60 procent, kan de beroepsbevolking worden geschat op 2.000.

hoofdstuk 3, noot 106 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 107 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 108 De La Rue ( 1736, 150-169), Nagtglas (1890, 194-198).

hoofdstuk 3, noot 109 ZA, 508 Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Zie verder de voorgaande voetnoten hierover.

hoofdstuk 3, noot 110 Er zijn geen afbeeldingen van De Zeehont bekend, maar afgaande op die van vergelijkbare schepen is het waarschijnlijk dat het ook bij dit schip om twee lagen kanonnen ging. Zie bijvoorbeeld het eerder in dit hoofdstuk besproken schilderij van Hendrick Vroom uit 1623, dat de situatie in 1613 uitbeeldt.

hoofdstuk 3, noot 111 Pijnacker (1627,  2-5), De Vries (1684).

hoofdstuk 3, noot 112 Dan (1637,  23-24).

hoofdstuk 3, noot 113 De Vries (1684,  81-83).

hoofdstuk 3, noot 114 Pijnacker (1627,  2-5), De Vries (1684).

hoofdstuk 3, noot 115 Grol (1926,  199-214).

hoofdstuk 3, noot 116 Unger (1955, 52), Grol (1931,  44-45). Zie ook Zuidhoek (2011, 201-202) die een verder niet onderbouwde tabel presenteert met verbasteringen van de naam Vlissingen.

hoofdstuk 3, noot 117 Grol (1936,  199-201).

hoofdstuk 3, noot 118 Boxhorn (1644,  206-207).

hoofdstuk 3, noot 119 Over de Merchant Adventurers is in het Nederlandse taalgebied opvallend weinig gepubliceerd. Het laatste grote wetenschappelijke werk over het handelsgenootschap dateert uit 1905 (Te Lintum). Zie over de relatie van het genootschap met Vlissingen en Middelburg: Van Druenen (2011,  12-18), Enthoven (2002, 82), Unger (1966, 18-19, 42) en Unger (1955, 41); over hun opkomst in de 15e en 16e eeuw: Sneller (1916, 120-137); over de relatie met de Engelse Kerk in Vlissingen en de predikant John Forbes: De Jong (2006, 35-39). Het hier volgende verhaal is evenwel vooral gebaseerd op het werk van Te Lintum uit 1905.

hoofdstuk 3, noot 120 Van Cruyningen (2012, 83) oppert, zonder Vlissingen te noemen, de mogelijkheid dat Middelburg mogelijk de rol van Antwerpen had kunnen overnemen. Dat dit niet gebeurde, hield volgens deze auteur verband met de snel groeiende dominantie van de Hollandse steden waardoor Zeeland, eerder dan Holland, al vroeg in de 17e eeuw te maken kreeg met stagnatie en (relatieve) achteruitgang waarna het gewest alleen nog maar succes had in niche-markten als kaapvaart, zeeroverij en smokkel.

hoofdstuk 3, noot 121 Gargon (1715-1717, 66-166).

hoofdstuk 3, noot 122 Guicciardini (1612, 243-244).

hoofdstuk 3, noot 123 Hertaald naar: Gargon (1717, 144-146). Zie ook Van Belle (2008, vooral 52-63), Winkelman (1873, 28-29), Grol (1931, maart).

hoofdstuk 3, noot 124 Gargon noemt een aantal van drie paarden.

hoofdstuk 3, noot 125 Het is niet bekend of er in 1582 ook al twee sluiskokers waren. Grol (1931, maart) heeft het over een (…) sluysken (…).

hoofdstuk 3, noot 126 Grol weerspreekt zichzelf in 1931 in zijn twee artikelen over het droogdok (1931, maart) en zijn boek over de geschiedenis van de oude havens in Vlissingen (1931, 55). In het eerste gaat hij er vanuit dat de dam en de sluis er al in 1583 waren, in het tweede situeert hij eerst een brug als grens tussen de Pottekaai en de verbinding naar de stadsvest en later de Dokhavens en pas daarna de dam. De stadsplattegrond van Blaeu uit 1649 (Blaeu, 1649) ondersteunt deze laatste visie: daar is overduidelijk nog een open doorgang met een ophaalbrug te zien tussen de twee havens.

hoofdstuk 3, noot 127 Deze paragraaf is een bewerkte versie van een in 2011 verschenen artikel over de historische context van het ontstaan van het Dokje van Perry (Van Druenen, 2010,  19-26) en de tekst van de bijbehorende lezing op de Vijfde Nationale Sluizendag van 29 september 2011 in de Sint Jacobskerk in Vlissingen. Zie ook: Van Belle (2008), Grol (1931, maart), Schöffer (1985), (Schutte, 1985), (Unger, 1978), Winkelman (1873), London Borough of Barking and Dagenham, Local Studies Library Information Sheet No. 37.

hoofdstuk 3, noot 128 Van Belle (2008, 63-70, 71-77).

hoofdstuk 3, noot 129 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 130 De Vries (1995, 707).

hoofdstuk 3, noot 131 De bedragen, in de bron (zie de volgende noot) gespecificeerd in ponden, schellingen en groten, zijn afgerond naar hele ponden. Het Vlaamse pond was tot en met de 18e eeuw een Vlaamse munteenheid, die ook in de rest van de Nederlanden als betaalmiddel werd gebruikt. Het Vlaamse pond was onderverdeeld in 20 schellingen. Een schelling was 12 groten.

hoofdstuk 3, noot 132 Van Belle (2008, 63-70; uit: ZA, Rekenkamer C, inv. nr. 36190, 1e extraordinaris rekening over 1704 folio 1, ZA, Rekenkamer C, inv. nr. 36200, 2e extraordinaris rekening over 1705, folio 1 en ZA, Rekenkamer C, inv. nr. 436210, 3e extraordinaris rekening over 1706, folio 1.).

hoofdstuk 3, noot 133 Ordonnantie uit 1661 (Winkelman,1873, 273-274).

hoofdstuk 3, noot 134 Grol (1931, 55-57).

hoofdstuk 3, noot 135 Grol (1931, 56-59), (Winkelman (1873, 274-276). De overeenkomst tussen de stad Vlissingen en de gemachtigde van stadhouder Willem de Derde, gesloten op 24 februari en 6 maart 1688, een jaar voordat deze koning van Engeland zou worden, kende de onderstaande bepalingen.
 1.De stad Vlissingen mocht op kosten van de Staten-Generaal een sluis aanleggen bij de Palingbrug.
 2.De stad Vlissingen mocht, eveneens op kosten van de Staten-Generaal, een kleinere sluis met twee schuifgaten aanleggen bij de Lappersbrug tussen de Pottenkaai en de Dokhaven.
 3.Het bestaande Dok mocht worden uitgediept en voorzien van kaden, ook weer op kosten van de Staten-Generaal.
 4.De stad Vlissingen moest voor eigen rekening de scheepswerven langs het Dok verwijderen en elders opnieuw opbouwen. Tevens moesten de eigenaren schadeloos worden gesteld.
 5.De grond van de scheepswerven langs het Dok mocht worden afgegraven, op voorwaarde dat er een ruimte van twee roeden tussen de bestaande huizen en de kade zou blijven bestaan.
 6.De bestaande sluis bij het Dok, de kruittoren bij de Palingbrug en twee bruggen (Palingbrug en Lappersbrug) moesten worden afgebroken op kosten van de stad. De Staten-Generaal droeg zorg voor het afbreken van de oude sluis en werd eigenaar van alle materialen die overbleven uit de sloop.
 7.De stad Vlissingen moest voor een periode van 20 dagen alle in de stad beschikbare paarden vorderen voor het afvoeren van de aarde die uit het Dok zou worden gehaald.
 8.De stad Vlissingen moest zorgen voor het onderhoud aan de havenhoofden en deze opvullen met rijshout en stenen.
 9.Koopvaardijschepen konden via de nieuwe sluis worden binnengelaten en in het Dok worden gekield. Inwoners van Vlissingen betaalden daarvoor twee stuivers per last (een last was ongeveer 17 vaten).
 10.Schepen die in de Nieuwe Haven werden aangebouwd, konden door de nieuwe sluis naar het Dok varen om voorzien te worden van een dubbele scheepswand teneinde de gevaren te vermijden van de vaarweg over zee, via de Oude Haven.
 11.De stad Vlissingen verplichtte zich een brug over de nieuwe sluis te laten bouwen.
 12.De stad Vlissingen moest de aanvoer van stenen en houtwerk, nodig voor het aanleggen van een kleine dam in de Pottekaai, voor haar rekening nemen (1000 dukaten).

hoofdstuk 3, noot 136 Lourens (1997).

hoofdstuk 3, noot 137 Van den Bosch (1676,  173-299). De andere zeehelden in Deel II waren: Jacob van Heemskerck, Marco Zeni, Sebatiaen Cabot, Cortregalis Gomes, Martin Frobisher, John Davis, Johan Huygen van Linschotens, Pieter Pieterszoon Heyn, Hendrik Loncque, Marten Herberttszoon Tromp en Jacob van Wassenaer. Daarnaast werden in Deel I de belangrijkste ontdekkingsreizigers beschreven: Christophel Colombo, Americus Vesputius, Ferdinand Magellanes, Vasco de Gama, Fransisco en Laurents d’Almeida, Alphonsus d’Alburquerque, Andrea Doria, Horusce en Hareaden Barbarossa, Dragut Rais, Don Jan d’Austria, Uluccialy, Fransiscus Draeck en Thomas Candish, Joris van Spilbergen, Jaques l’Heremite, Eugenius Schapenham, George Gliffordt, John Norris, Robbert Devereux.

hoofdstuk 3, noot 138 Brandt (1687) en de becommentarieerde heruitgave van Roeper en Daalder (2007).

hoofdstuk 3, noot 139 In het boek van Bosch komt, naast Michiel de Ruyter, geen andere Vlissingse zeeheld voor.

hoofdstuk 3, noot 140 Vooral: Neele (2013,  209-313).

hoofdstuk 3, noot 141 Zie ook: Kluiver (1998).

hoofdstuk 3, noot 142 Ibid., 147 en 160.

hoofdstuk 3, noot 143 Ibid.,  179-181.

hoofdstuk 3, noot 144 Ibid., 91.

hoofdstuk 3, noot 145 Ibid.,  91-92.

hoofdstuk 3, noot 146 Met de nodige marges. Gedurende de Hollandse oorlog: ca. 600 (Van Cruyningen, 2013, 91), de Negenjarige Oorlog:  960(Ibidem) en de Spaanse Successieoorlog: 1237 (Verhees, 1986,  138-140).

hoofdstuk 3, noot 147 Van der Woude (1980,  136-139), Lourens (1997, 98).

hoofdstuk 3, noot 148 Unger (1955, 44).

hoofdstuk 3, noot 149 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 150 Ibid., 45.

hoofdstuk 3, noot 151 Unger (1955, 45).

hoofdstuk 3, noot 152 Joosse (2008, 350).

hoofdstuk 3, noot 153 Unger (1955,  46-47).

hoofdstuk 3, noot 154 Ibid., 47; ook: Netscher (1888,  45-88).

hoofdstuk 3, noot 155 Netscher (1888,  45-88).

hoofdstuk 3, noot 156 Unger (1955,  47-48).

hoofdstuk 3, noot 157 Ibid.,  48-49.

hoofdstuk 3, noot 158 Ibid., 49.

hoofdstuk 3, noot 159 In het nationale archief van Engeland in Kew (Londen) bevinden zich tienduizenden brieven van Nederlandse zeelieden of scheepspassagiers. Nederlandse brieven uit de 17e en 18e eeuw, die afkomstig zijn van schepen die door de Engelsen waren gekaapt. De brieven zijn keurig bewaard gebleven en zijn enige jaren geleden ontdekt. Op het Nationaal Archief in den Haag berusten 9.000 kopieën van de ongeveer 40.000 brieven. Er is in 2011 een project gestart om deze te inventariseren en te transcriberen. De hier gepresenteerde brief van Johan Besseliers is een vrucht van dit project. Zie: www.gekaaptebrieven.nl, Scan-id 3573, Archiefnummer nl-hana_hca30-227.2_5_0044.

hoofdstuk 3, noot 160 Ibid., 50.

hoofdstuk 3, noot 161 Zie o.a. hierover: hoofdstuk 3.1.

hoofdstuk 3, noot 162 Vrolikhert (1758, 70).

hoofdstuk 3, noot 163 Unger (1955, 42).

hoofdstuk 3, noot 164 Winkelman (1873, 183):
- De Drie Sleutels in de ABC-straat
- De Drie Tonnen in de Koestraat
- De Florentijnsche Lelie op de Grote Markt
- De Drie Ringen in de Breewaterstraat
- De Vijf Ringen in de Breewaterstraat
- De Sterre achter de kerk
- De Bijle in de Koestraat
- Het Hert op het Dok
- De Flesch in de Korenstraat
- De Meiboom op de Hooikaai

hoofdstuk 3, noot 165 Ibid.,  179-182. Voor de 17e eeuw worden onder andere genoemd: zaag-, pel-, koren- en gortmolens. Daarnaast was er net buiten de stad, langs het voetpad naar Middelburg, een kruitmolen die in 1701 in de lucht is gevlogen. Het jaar daarop werd er een nieuwe gebouwd.

hoofdstuk 3, noot 166 Verhees (1986, 43).

hoofdstuk 3, noot 167 Unger (1955, 52).

hoofdstuk 3, noot 168 Het algemene deel over de geschiedenis en de organisatie van de kaapvaart, ook die in Vlissingen, is ontleend aan Verhees (1986,  6-11).

hoofdstuk 3, noot 169 Zie ook: Eyffinger (1991, 38, 61).

hoofdstuk 3, noot 170 Vrijman (1938,  30-31), De Jonge (1869, I, 31-35).

hoofdstuk 3, noot 171 Groen (2013, 196).

hoofdstuk 3, noot 172 Ibid.,  262-263.

hoofdstuk 3, noot 173 Ibid., 347.

hoofdstuk 3, noot 174 Verhees (1986, 29, 161).

hoofdstuk 3, noot 175 Groen (2013, 378).

hoofdstuk 3, noot 176 Ibid.,  32-37.

hoofdstuk 3, noot 177 Ibid., 29.

hoofdstuk 3, noot 178 Ibid., 32. De auteur baseert zich op de gegevens van alle acht reizen waarvan de boekhouding bewaard is gebleven in het tijdvak  1702-1713, de periode van de Spaanse Successieoorlog.

hoofdstuk 3, noot 179 Ibid.,  180-193. 126 van de 429 commissiebrieven die in de periode 1702-1713 werden uitgegeven.

hoofdstuk 3, noot 180 Paesie (2009,  17-21).

hoofdstuk 3, noot 181 De Bruijn (1978, 83 en vooral 86; 1975,  417-418).

hoofdstuk 3, noot 182 Database Verhees (1986,  222-243).

hoofdstuk 3, noot 183 Unger (1966, 51).

hoofdstuk 3, noot 184 Database Verhees (1986,  222-243).

hoofdstuk 3, noot 185 Database Verhees (1986,  222-243).

hoofdstuk 3, noot 186 Ibid.. Slechts bij één van de negen reizen staat Verborre niet als boekhouder genoemd. Waarschijnlijk maakte hij wel deel uit van de partenrederij.

hoofdstuk 3, noot 187 Database Verhees (1986,  222-243).

hoofdstuk 3, noot 188 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 189 Groen (2013, 150).

hoofdstuk 3, noot 190 ZA, 508 Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Inventarisatie van schepen, thuishavens, bemanningsleden en afkomst bemanningsleden: Nederlandse Genealogische Vereniging, afdeling Zeeland, Prae 1600 club, werkgroep voor de studie van Middeleeuwse genealogische en historische bronnen (samenstelling P.F. Poortvliet, 1997).

hoofdstuk 3, noot 191 Verhees (1986,  138-140).

hoofdstuk 3, noot 192 Voor het bepalen van de chronologische volgorde was het geboortejaar bepalend. Wanneer dat niet bekend was, gold het vroegste jaar dat in de biografieën wordt genoemd.

hoofdstuk 3, noot 193 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 194 Jansen (1971,  79-121).

hoofdstuk 3, noot 195 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 196 Voor dit overzicht zijn in wisselende samenstellingen de volgende overzichtswerken geraadpleegd: De La Rue (1736), Nagtglas (1889), Blok (1924) en Van der Aa (1852). De schrijfwijze van de voor- en de achternamen is ontleend aan De La Rue, de oudste secundaire bron van de vier. Ook wanneer er oudere bronnen waren, was De La Rue leidend.

hoofdstuk 3, noot 197 De La Rue (1736,  268-270), Nagtglas (1889, deel 4, 1003-1005).

hoofdstuk 3, noot 198 Het woord Maraan heeft verschillende betekenissen. In het Spaansch werd met het woord een varken aangeduid, maar het was ook een scheldwoord voor Mooren en tot het christendom bekeerde Joden. Bij de Hollanders en de Zeeuwen was het een scheldnaam voor de Spanjaarden die volgens hen niet veel beter waren dan de Mooren (GTB,  1864-2010, betreffende lemma). De afkeer van Ewoud Worst, gemeld door Nagtglas, was zeker gericht op de combinatie Joods en Spaans omdat er in 1560 geen sprake was van een structurele aanwezigheid van rijke Spanjaarden en Portugezen in Vlissingen.

hoofdstuk 3, noot 199 In de vierdelige recente Geschiedenis van Zeeland (Brusse 2012) komt Worst in het geheel niet voor. In het standaardwerk over de  80-jarige oorlog wordt hij in een bijzin genoemd (Groen, 2013, 58).

hoofdstuk 3, noot 200 De La Rue (1736,  169-171), Nagtglas (1889, deel 1, 201- 202), Blok (1924, 499).

hoofdstuk 3, noot 201 Zie over hem ook hoofdstuk 5.

hoofdstuk 3, noot 202 De La Rue (1736, 194), Nagtglas (1889, deel 2, 215-216).

hoofdstuk 3, noot 203 De La Rue (1736, 194-198), Nagtglas (1889, deel 2, 216-218).

hoofdstuk 3, noot 204 De La Rue (1736, 180-181), Van der Aa (1852, 415).

hoofdstuk 3, noot 205 Van der Aa (1852, 723), Nagtglas (1889, deel 1, 137), Groen (2013, 206), Swalue (1846, 63).

hoofdstuk 3, noot 206 De La Rue (1736, 172).

hoofdstuk 3, noot 207 Schrijfwijze ook: Geleinse of Leinse. De La Rue (1736,  172-173), Nagtglas (1889, 251). NB: in de tekst zal, voor wat betreft de hier volgende namen van zeehelden, de schrijfwijze van De La Rue worden gevolgd. Deze schrijver baseert zich grotendeels op het werk van Van Meeteren (1623) en Hooft (1647) en verwijst naar de betreffende pagina’s in de marges van zijn tekst.

hoofdstuk 3, noot 208 Blok (1924, 435).

hoofdstuk 3, noot 209 Het is opmerkelijk dat Jan Evertsen niet voorkomt in het overzicht van Zeeuwse zeehelden van De La Rue uit 1736. Hij wordt wel genoemd en kort beschreven in het werk van Nagtglas (1889, deel 3, 194) en in Blok (1924,  183-184) waarbij mogelijk zijn stamvaderschap een grotere rol speelde dan zijn heldendaden.

hoofdstuk 3, noot 210 De La Rue (1736,  181-187), Nagtglas (1889, deel 2, 398- 399) en Paesie (2011, 19-22), Van der Aa (1852, 988,989). Volgens de eerste twee auteurs was Marinus Hollaer een Vlissinger van geboorte. Paesie gaat er echter, aan de hand van het poorterboek 1600-1699 (GAV, 5675,) van uit aan dat Hollaer pas in 1609, op 34-jarige leeftijd, werd ingeschreven als inwoner van Vlissingen. Hij kwam uit Veere.

hoofdstuk 3, noot 211 Niet te verwarren met de veel grotere Zeehond, waarvan Jan Evertsen en later diens zoon Johan Evertsen gezagvoeder waren. De Groote Zeehont had een bemanning van 91 koppen, de Zeehond 134 (zie ook hoofdstuk 3.1).

hoofdstuk 3, noot 212 In 1625 en 1626 was Hollaer opperbevelhebber van de blokkadevloot die er op moest toezien dat de Vlaamse kust onbereikbaar werd voor koopvaardijschepen. Tevens kon de vloot de bewegingen van de Duinkerker kapers controleren die na afloop van het Twaalfjarig Bestand in 1621 weer volop de nabijgelegen zeeën terroriseerden en vooral de Engelse schepen en die van de Republiek belemmerden om op een veilige manier handel te drijven. Deze functie bracht Hollaer successen en nederlagen. Slechte weersomstandigheden en de gezagsondermijnende houding van de Hollandse kapiteins zorgden ervoor dat de blokkadevloot steeds slechter ging functioneren als gevolg waarvan Hollaer in 1626 uit zijn functie van werd ontheven. Hij bleef wel vice-admiraal van de Zeeuwse vloot. Zie ook: Paesie (2011, 19-22).

hoofdstuk 3, noot 213 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 214 Nagtglas (1889, deel 4, 775).

hoofdstuk 3, noot 215 Nagtglas (1889, deel 4, 776).

hoofdstuk 3, noot 216 De La Rue (1736, 187-190), Nagtglas (1889, deel 2, 466), Van der Aa (1852, 44-45).

hoofdstuk 3, noot 217 De La Rue (1736, 257-265), Nagtglas (1889, deel 4, 763- 765), Van der Aa (1852, 120-121).

hoofdstuk 3, noot 218 De La Rue (1736, 175-177), Nagtglas (1889, deel 2, 311- 312), Van der Aa (1852, 601-602).

hoofdstuk 3, noot 219 De La Rue (1736, 190-192), Van der Aa (1852, 655), Paesie (2011, 16-18).

hoofdstuk 3, noot 220 De La Rue (1736,  162-169), Nagtglas (1889, deel 1, 195), Van der Aa (1852, 260-265), Warnsinck (1938, 212-166), Roos (2003, 127-248)

hoofdstuk 3, noot 221 Zie o.a.: Groen (2013, 265).

hoofdstuk 3, noot 222 Roos (2003, 210) is hierover vrij stellig en schrijft dat de Hollandse regenten de oranjegezinde Zeeuw niet accepteerden. Warnsinck (1938, 156), noemt deze mogelijkheid wel, maar vindt haar niet erg waarschijnlijk.

hoofdstuk 3, noot 223 AGN, 8,  273-175.

hoofdstuk 3, noot 224 De La Rue (1736, 150-154), Nagtglas (1889, deel 1, 195), Van der Aa (1852, 266-269), Roos (2003, 127-248).

hoofdstuk 3, noot 225 De La Rue (1736,  120-127), Nagtglas (1889, deel 4, 777), Van der Aa (1852, 266-269).

hoofdstuk 3, noot 226 De La Rue (1736,  153-154), Nagtglas (1889, deel 1, 195), Van der Aa (1852, 591-598).

hoofdstuk 3, noot 227 De La Rue (1736,  208-254), Nagtglas (1889, deel 4, 559-564), Brandt (1684 en de hertaling van V. Roeper en R. Daalder uit 2007), Van den Bosch (1676, 173-299).

hoofdstuk 3, noot 228 GTB (1864-2010, betreffende lemma). Hier komen we de betekenissen landloper en straatrover tegen.

hoofdstuk 3, noot 229 De La Rue (1736,  202-203), Nagtglas (1889, deel 3, 439), Van der Aa (1852, 501-503).

hoofdstuk 3, noot 230 De La Rue noemt geen geboortejaar, Van der Aa noemt 1630 en Nagtglas houdt het op 1630.

hoofdstuk 3, noot 231 De La Rue (1736,  203-205), Nagtglas (1889, deel 4, 492- 493), Van der Aa (1852, 203-204).

hoofdstuk 3, noot 232 Van der Sterre (1691).

hoofdstuk 3, noot 233 In 1937 is er het boek opnieuw uitgegeven door uitgeverij Van Kampen & Zoon te Amsterdam.

hoofdstuk 3, noot 234 De La Rue (1736,  154-159), Nagtglas (1889, deel 1, 196), Van der Aa (1852, 272-275).

hoofdstuk 3, noot 235 Sjollema (1976), Nagtglas (1889, deel 4,  522-523), Van der Aa (1852, 600).

hoofdstuk 3, noot 236 De La Rue (1736,  205-208), Nagtglas (1889, deel 4, 564- 565), Van der Aa (1852, 598-599).

hoofdstuk 3, noot 237 De La Rue (1736,  159-161), Nagtglas (1889, deel 4, 196- 197), Van der Aa (1852, 275-276).

hoofdstuk 3, noot 238 ZA, 508 Rekenkamer van Zeeland, Rekenkamer C, Inventaris Ontvanger-Generaal van Zeeland, administratie te water, 1586-1795. Inventarisatie van schepen, thuishavens, bemanningsleden en afkomst bemanningsleden: Nederlandse Genealogische Vereniging, afdeling Zeeland, Prae 1600 club, werkgroep voor de studie van Middeleeuwse genealogische en historische bronnen (samenstelling P.F. Poortvliet, 1997). De gegevens zijn ontleend aan de acquitten, de bewijzen van betaling door ontvanger van de Admiraliteit aan de bemanningsleden. Basistabel:

 

 1610-1619

 1643-1648

 1680-1689

Aantal

 88

 

 69

 

 106

 

monsterrollen

 

 

 

 

 

 

Aantal

 4.988

 

 7.917

 

 8.067

 

aanmonste-

 

 

 

 

 

 

ringen

 

 

 

 

 

 

Aantal

 57

 

 115

 

 76

 

aanmonsterin-

 

 

 

 

 

 

gen per schip

 

 

 

 

 

 

Aanmonsterin-

 1.384

 28%

 1.102

 14%

 981

 12%

gen Vlissingers

 

 

 

 

 

 

Aanmonste-

 1.293

 26%

 2.745

 35%

 2.181

 27%

ringen andere

 

 

 

 

 

 

Zeeuwen

 

 

 

 

 

 

Aanmonsterin-

 2.086

 42%

 3.560

 45%

 2.271

 28%

gen niet-Zeeu-

 

 

 

 

 

 

wen

 

 

 

 

 

 

Aanmonsterin-

 225

 5%

 510

 6%

 2.634

 33%

gen onbekende

 

 

 

 

 

 

plaats

 

 

 

 

 

 

hoofdstuk 3, noot 239 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 240 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 241 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 242 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 243 Ibid..

hoofdstuk 3, noot 244 Meertens (1943, 89-97 en 451 + noten).

hoofdstuk 3, noot 245 Ibid.. Meertens heeft geen hoge pet op van het niveau van de Vlissingse dichters: (…) Vlissings Redens-lust-hof geeft ons geen aantrekkelijk beeld van de dichterlijke gaven der broeders van de Blaue Acolye.

hoofdstuk 3, noot 246 In het depot van het Rijksmuseum is een potloodtekening te vinden van Adriaen Verdoel: Liggend zwijn. Op internationale kunstveilingen worden tegenwoordig bedragen van enkele duizenden tot enkele tienduizenden euro’s betaald voor zijn werk.

hoofdstuk 3, noot 247 Zie: Arnold Houbraken, De groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (1718-1721, 3 delen).

hoofdstuk 3, noot 248 Ibid., deel 7, 481-482.

hoofdstuk 3, noot 249 Van de Aa (deel 19, 284).

hoofdstuk 3, noot 250 Van der Aa (1852, betreffende lemma’s), Meertens (1943,  89-97 en 451 + noten), Nagtglas (1881, deel 1, 2, 3 en 4), De La Rue (1741), Witsen Geysbeek (1821, Deel 1, 444-445).

hoofdstuk 3, noot 251 Volledige titel: Het Cabinet Der Godsaligheyt : Ofte Een Tractaet vande krachtighe Roepinghe ende Verkiesinghe In 16 Predicatien, over 2 Petri 1. 10. : Waer In Een Christen mach onderscheyden of hy oock krachtelijck geroepen ende uytverkoren is ; Ende wat wegh hy behoort in-te-gaen op dat h de versekeringe daer van verkrijgen mochte (Vlissingen 1658).

hoofdstuk 3, noot 252 Volledige titel: Kostelijcke hulp-middelen, en raedt tegen des Satans bedriegeryen: ofte Heylsame genees-middelen teghen de sieckten en qualen van geloovige en ongeloovige. Dienende tot een medt-geselle en leyts-man voor die gene die in Christo of buyten Christum zijn. (Vlissingen 1688).

hoofdstuk 3, noot 253 Volledige titel: Niemand dan Christus, ofte een klaar en uitnemend traktaat van de kennisse van Jesu Christi om alle menschen op te wecken en gaende te maken, haer te beneertigen om Jesum Christum en dien gekruycigt te leeren kennen, met een bijsondere toe-eygenende ende Saligmaekende kennisse. In verschillende predikatien over I Cor. II: 2. (Vlissingen 1665).

hoofdstuk 3, noot 254 Op ’t Hof (1981, 10-16 en 1991, 37-42). De nadere refor matie in Vlissingen zou zijn begonnen met de benoeming van de predikant Joos van Laren de Oude in de stad, die reeds eerder als piëtistisch predikant was in Arnemuiden. Van Laren werkte in Vlissingen van 1608 tot 1618. Zijn twee zonen Daniël en Joos werden ook predikant en werkten eveneens in Vlissingen. Beide broers waren aanhangers van de grondlegger van de Nadere Reformatie in Zeeland, de predikant Willem Teerlinck. De bakermat van deze nieuwe vroomheidsbeweging lag op het eiland Schouwen-Duiveland met als voornaamste representant Teerlinck, die eerst in Middelburg werkte en later in Vlissingen. Door eigentijdse kerkhistorici wordt het bestaan van de Nadere Reformatie in twijfel getrokken omdat ze pas in de 20e eeuw zou zijn bedacht door auteurs van reformatorische huize, op zoek naar een (…) historische legitimering van de eigen religieuze en culturele positie van de reformatorische zuil (…) (Neele, 2013, 238). Van Joos van Laren verschenen tientallen preken op de boekenmarkt die werden uitgegeven door zijn zoon Abraham van Laren die ook de uitgever was van de eerder genoemde Bartholomeus Reyniersen. Abraham kan door zijn werk als uitgever en drukker worden gezien als een van de belangrijkste verspreiders van het gedachtegoed van de Nadere Reformatie. Volgens Op ’t Hof (1991, 37-42) komt hem als zodanig (…) de titel toe van de uitgever der Nadere Reformatie in Zeeland. Latere predikanten die de beginselen van de Nadere Reformatie aanhingen waren Johannes Teellinck (1647), Jan van den Brande (1625-1656), Thomas Pots (1654-1689), P. van der Burght (1662-1683), B. van Deinse (1668-1706), G. de Raad (1657-1677), I. Clemens (1660-1666), J. Biscop, C. Zomer, J. Hoornbeek en J. Boschaert. Naast Reyniersen waren er nog drie schrijvers die stichtelijke geschriften uit het Engels vertalen: de notaris Thomas Morris, de predikant Izaak Clemens en de drukker en uitgever Abraham van Laren.

hoofdstuk 3, noot 255 Winkelman (1873,  50-69 en 135-54).

hoofdstuk 3, noot 256 Ibid., 138.

hoofdstuk 3, noot 257 Unger (1955, 51, noot 38). De Oostkerk, die in  1652-1654 werd gebouwd, was waarschijnlijk ontworpen door de Amsterdamse architect Adriaen Dorsman. In 1668 bouwde hij de Lutherse Nieuwe Kerk in zijn woonplaats (Van der Aa, 1852, 293).

hoofdstuk 3, noot 258 Den Hond (2010, 15).

hoofdstuk 3, noot 259 Winkelman (1873,  226-228).

hoofdstuk 3, noot 260 J. van der Heijde, ‘t Licht der Lamp Lantaarens ontsteken door Jan van der Heijde, Inventeur derselve en opsigter der Stads Lantaarns van Amsterdam (Amsterdam 1669).

hoofdstuk 3, noot 261 Ibid., 249.

hoofdstuk 3, noot 262 Zie de lijst met die omstreeks 1500 deelnamen aan de processie in Vlissingen (beschreven in hoofdstuk 4).

hoofdstuk 3, noot 263 Zie ook Brahé (1773,  224-225).

hoofdstuk 3, noot 264 Ibid. Brahé had de beschikking over een document uit 1580 dat hij integraal heeft weergegeven. Hij verontschuldigt zich voor eventuele fouten: (…) wyl het Schrift door den ouderdom en verbleekten inkt zeer versleten is. (...) Ik vind geen dagtekeninghe by dit geschrift, maar uit deeze onderschryvinge blykt genoeg, dat het een echt of Authenticq instrument is geweest; afgegeven ‘t zy by of kort na de inkomste van het Engelsch Guarnisoen ten Jaare 1585. of wel twee Jaaren daar na, te Vlissingen voorgevallen (…).

hoofdstuk 3, noot 265 Dit was de situatie in 1621. De bepalingen zijn niet allemaal tegelijk ingevoerd. De ordonnanties en de wijzigingen daarop dateren van 1591, 1600, 1610, 1616 en 1621. Zie Winkelman (1873,  251-254).

hoofdstuk 3, noot 266 Dit blijkt ook uit de lijst met dijken grondvallen in Zeeland in de 17e eeuw (Gottschalk,  1971-1977, 427-428): dat waren er 39, waarvan er niet een in Vlissingen wordt gelokaliseerd. Dat geldt ook voor Middelburg. Wel genoemd worden de steden Veere en Arnemuiden, maar niet duidelijk is of dit in of buiten de stadsmuren- of wallen is gebeurd.

hoofdstuk 3, noot 267 Gottschalk (1971-1977, respectievelijk 14-16; 43; 68; 202; 215-216; 231; 310-313).