hoofdstuk
4, noot 1 Deze eerste paragraaf van het transitiehoofdstuk
behandelt de laatste maanden van de Franse bezetting op Walcheren en in het
bijzonder in Vlissingen. Als primaire bron is gebruikt het werk van Eberson
(1817) dat als ooggetuigenverslag kan worden gekenmerkt. Als secundaire bronnen
zijn gebruikt Nagtglas (1864) en Nagtglas (1889).
hoofdstuk
4, noot 2 Nagtglas (1864, 5-6).
hoofdstuk
4, noot 3 Unger (1955, 62-63), Brusse (2005,
26).
hoofdstuk
4, noot 4 Weber (1997, 14).
hoofdstuk
4, noot 5 Zie onder andere Brusse (2013, 40).
hoofdstuk
4, noot 6 Vooral: Tirion (1753, Deel II,
97-133) en Brasser (GAV, 112 Handschriftenverzameling I, 5574, Manuscript
Beschrijvinge der stadt Vlissinge, door Jasper Jaspersen Brasser, 1754, hierna:
Brasser, Handschrift, 1754). We gebruiken van Brasser alleen de delen waarin
hij, als chroniqueur, het Vlissingen van omstreeks 1750 beschreef. Wanneer we
deze vergelijken met de gepubliceerde beschrijving van de Amsterdamse uitgever
Tirion (1753, 96-133) valt op dat er nagenoeg geen verschillen zijn. Brasser is
evenwel veel uitgebreider dan Tirion en heeft dit werk
waarschijnlijk gebruikt en aangevuld met eigen waarnemingen en verhalen die hij
had gehoord van derden. Jasper Jaspersen Brasser (1701 tot
1764), die brouwer was van brouwerij De Ster, wordt vaak verward met zijn zoon,
Jacobus Jaspersen Brasser (zie hiervoor ook de nieuwe en complete transcriptie
van het manuscript door J.C.P. Bremmers: Vlissingen, 2015). De
schrijvende jurist Jacobus Jaspersen Brasser werd in
hoofdstuk
4, noot 7 Brusse (2011, tabel 2.3, 35). NB:
De auteur put beredeneerd uit verschillende bronnen.
hoofdstuk
4, noot 8 Brusse (2011, tabel 4.6, 110). In
1780 waren er 1500 huishoudens in Vlissingen. Gemiddeld hadden die in de stad vier
gezinsleden. Het totale inwonertal van Vlissingen was dus in dat jaar 6.000
(Brusse, 2013, 144).
hoofdstuk 4, noot 9 Ervan
uitgaande dat het bezit van een buitenplaats gekoppeld kan worden aan de hogere
welstandsklassen in de Walcherse steden, staan ons de volgende cijfers ter
beschikking over het Vlissingse bezit van grotere of kleinere buitenplaatsen:
Middelburg |
151 |
Vlissingen |
21 |
Veere |
8 |
Tabel. Families in Middelburg, Vlissingen en Veere die meer dan
2.000 gulden familiegeld (een heffing op inkomen uit vermogen) betaalden
(Brusse, 2012, 41-46, 140).
hoofdstuk
4, noot 10 Zie ook: Meerman (1993, 15).
hoofdstuk
4, noot 11 Ibid..
hoofdstuk 4, noot 12 Deze
hoofden zijn te zien op de kaarten van Van den Wijngaerde uit ca. 1550 en Van
Deventer uit dezelfde periode.
hoofdstuk 4, noot 13 Nog
steeds werd deze haven de Oude Haven genoemd en was er geen sprake van de drie
namen die deze haven in de 19e eeuw kreeg: Voorhaven, Koopmanshaven en
Achterhaven (Tirion en Brasser).
hoofdstuk
4, noot 14 Den Hond (2010, 19).
hoofdstuk
4, noot 15 Neele (2013, 249).
hoofdstuk
4, noot 16 Ibid., 268-270.
hoofdstuk
4, noot 17 Van Hoof (1999, 79 e.v.).
hoofdstuk 4, noot 18 De
bronnen zijn niet eenduidig over de titulatuur. Tijdgenoten als Huët (1753) en
Brasser (Handschrift, 1754) hebben het over de Markies van Veere en de Heer van
Vlissingen. Erfrechtelijk was tussen de twee titels geen verschil. Er was
echter nog steeds sprake van een ongedeeld markizaat Veere en Vlissingen, waarvan
de nieuwe stadhouder markies werd, net als zijn opvolgers tot op de dag van
vandaag. De twee groepen titels kunnen derhalve naast
elkaar worden gebruikt: enerzijds, voor de afzonderlijke stad: de heer van
Vlissingen en anderzijds, voor het markizaat: de markies van Veere en
Vlissingen.
hoofdstuk 4, noot 19 Dekker
(2013, 169), Schutte (1985, 270).
hoofdstuk 4, noot 20 Zie
onder andere: NA, Nassause Domeinraad, Archiefblok nr. 1.08.11, 8, V-VI, Beschrijving; Gelders Archief, Arnhem, Inventaris 0124 Hof
van Gelre en Zutphen, 2.02.1, Resoluties van de Staten-Generaal en andere
stukken, Brieven van de prins van Oranje over de vernietiging van het markizaat
van Veere en van Vlissingen c.a. door de Staten van Zeeland in 1732, 1733.
hoofdstuk
4, noot 21 De vader van Willem de Vierde,
Johan Willem Friso, moest hiervoor eerst postuum als officiële erfgenaam van
Willem de Derde, met het markizaat worden beleend. Daarna pas kon de belening
van de nieuwe markies plaatsvinden.
hoofdstuk 4, noot 22 Inventaris
Nassause Domeinraad, Archiefblok nr. 1.08.11, Rubriek deel 8, Rubriek V-VI.
hoofdstuk
4, noot 23 Het zeer uitgebreide verslag
van de voorbereidingen, de gebeurtenissen op de dag zelf, de integrale weergave
van de toespraken en tekeningen van de versieringen, maar ook van de
hoogtepunten, is op papier gesteld door de Vlissingse dominee D.Th. Huet en in
1753 uitgegeven bij Isaac Tirion in Amsterdam onder de titel: INHULDIGING VAN
ZIJNE DOORLUCHTIGE HOOGHEID WILLEM KAREL HENDRIK,
PRINS VAN ORANJE EN NASSAU, ENZ. ENZ. ENZ. ERFSTADHOUDER, KAPITEIN EN ADMIRAAL
GENERAAL DER VEREENIGDE NEDERLANDEN, ENZ. ENZ. ENZ. ALS ERFHEER VAN VLISSINGEN,
OP DEN VDEN JUNIJ MDCCLI. MET TOESTEMMING EN GOEDKEURINGE DER ED. ACHTE.
REGEERINGE DERZELVER STAD, UIT ECHTE STUKKEN BESCHREEVEN DOOR DAN. THEOD. HUET,
LEERAAR DE WAALSCHE GEMEENTE BINNEN VOORNOEMDE STAD. MET KOPEREN PLATEN
VERSIERD (Huët, 1753).
hoofdstuk
4, noot 24 Van der Aa (1852, 1402).
hoofdstuk
4, noot 25 Te Water (1767).
hoofdstuk
4, noot 26 Mijnhardt (1985, 28).
hoofdstuk 4,
noot 27 Ibid..
hoofdstuk
4, noot 28 Nijland (1917, 255).
hoofdstuk 4, noot 29 Het
gedicht bestond uit nog negen verzen en werd gepubliceerd in Bellamy’s
Vaderlandsche gezangen van Zelandus, 1785, 117).
hoofdstuk
4, noot 30 Fey (1970).
hoofdstuk
4, noot 31 De Post van den Neder-Rhijn
(12 oktober 1782, nr. 106).
hoofdstuk
4, noot 32 Nijland (1917, 239).
hoofdstuk
4, noot 33 Bellamy (1785).
hoofdstuk
4, noot 34 Zie o.a. Vieu-Kuik (1971) en Van Vloten (1852).
hoofdstuk 4, noot 35
Zierikzee |
17 |
Middelburg |
14 |
Goes |
7 |
Vlissingen |
6 |
Zeeland
overig |
22 |
Tabel. Aantal door Boxhorn (1644, 455-466) genoemde (…)
overleden Gheleerde mannen (…) tot ca. 1640, per stad.
hoofdstuk
4, noot 36 Unger (1955, 55).
hoofdstuk
4, noot 37 Ibid..
hoofdstuk
4, noot 38 Mijnhardt (1985, 4-5).
hoofdstuk
4, noot 39 Mijnhardt (1985), Van Marion
(1994).
hoofdstuk
4, noot 40 Neele (2013, 262), Lagendijk
(1992 en 1992).
hoofdstuk 4, noot 41 Nagtglas
(1893, Deel IV, 929-933), Van der Aa (1844, 78-82).
hoofdstuk
4, noot 42 Nijlandt (1917, 18 en
verder).
hoofdstuk 4, noot 43 Te
Water schreef zelf een verslag over deze gebeurtenis dat in hetzelfde jaar werd
uitgegeven bij Pieter Gillissen in Middelburg onder de titel Tweede eeuw-feest van de vryheid in den burgerstaat en godsdienst
binnen de stad Vlissingen sedert den zesden van grasmaand MDLXXII, in eene
openbaare redenvoeringe gevierd den zesden van grasmaand MDCCLXXII, met eenige
aanteekeningen en oorspronglyke stukken, betreffende de geschiedenissen van Nederland
(Middelburg 1772).
hoofdstuk
4, noot 44 Als hiervoor: o.a. Vieu-Kuik
(1971) en Van Vloten (1852).
hoofdstuk
4, noot 45 Wolff (1778).
hoofdstuk
4, noot 46 Bellamy (1785).
hoofdstuk 4, noot 47 Van
der Woordt (heruitgave 1941), Nijland, Leven en Werken van Jacobus Bellamy
(Leiden 1917, o.a. 103), Blok (1911,
1236), Van der Aa (1852, deel 16, 533).
hoofdstuk
4, noot 48 Witsen Geysbeek (1821, Deel
1, 444-445).
hoofdstuk
4, noot 49 Witsen Geysbeek (1824, Deel
6, 517-517).
hoofdstuk
4, noot 50 Schutijser (1980, 64). Zie
ook Unger (1955, 56-57).
hoofdstuk
4, noot 51 Tanen was het in taan koken
van visnetten, touwwerk en zeilen om ze duurzamer te maken, waarbij zij een
gele of bruine kleur krijgen (GTB, 1864-2010, het betreffende lemma).
hoofdstuk 4, noot 52 Unger
(1955, 56). Het gedicht verscheen pas in
hoofdstuk
4, noot 53 De weerstand tegen de nieuwe
berijming en wat later de nieuwe zangwijze, was vooral groot op het platteland en
in de kleinere gemeenschappen. In Westkapelle leidde het conflict in 1778 zelfs
tot gewelddadigheden nadat een timmerman
die zich had verzet tegen de vernieuwingen, in 1778 door het stadsbestuur werd
verbannen. De volksoploop die er ontstond, kon pas worden bedwongen na
tussenkomst van een detachement soldaten. Zie o.a.: Dekker (2013, 188).
hoofdstuk
4, noot 54 Schutijser (1980, 64-81).
hoofdstuk
4, noot 55 Schutijser (1980, 88-89).
hoofdstuk
4, noot 56 Tirion (1753, 132).
hoofdstuk
4, noot 57 Brasser (Handschrift, 1754, 661-670).
hoofdstuk
4, noot 58 Tirion (1753, 115).
hoofdstuk
4, noot 59 Ibid., 127.
hoofdstuk
4, noot 60 Ibid., 129.
hoofdstuk 4, noot 61 Brasser
(Handschrift, 1754, 671) noemt een getal van 24 Raaden. Tirion (1753, deel II,
129) noemt een getal van 13. Mogelijk dat de hoofden van de twaalf wijken, die
ook in de Vroedschap zaten, hierbij zijn gerekend. Het verschil van één
raadslid kan wellicht worden verklaard vanuit een dubbelfunctie.
hoofdstuk
4, noot 62 Brasser (Handschrift, 1754, 671-674, 677-697).
hoofdstuk
4, noot 63 Ibid.. Weinig voorkomende
beroepsnaam. Wel in Vlissingen vaker genoemd, zoals in 1567: Betaelt Jan Jacobs
sone, gaudgierder van Vlissinge, de somme van dertich sc. gr. Vl. over zynen
sallaris ende moyte van dat hy hondert ende neghen vaten wijn uut drie
Franssche scepen binnen de maent van December anno
deser rekeninge op de caye deser stede gegaudgeert, gepeylt ende geteeckent
heeft (…) (Rijksgeschiedkundige Publikatiën 70, 35, 1567).
hoofdstuk
4, noot 64 Ibid., 671-674, 677-697.
hoofdstuk 4, noot 65 De
gemiddelde huizenprijzen in Middelburg in de tweede helft van de 18e eeuw waren
substantieel hoger dan die in
Vlissingen en Zierikzee: in sommige jaren zelfs het vijfvoudige. Na 1795
kruipen de prijzen naar elkaar toe en in 1804 lopen ze min of meer gelijk. De
prijzen in Vlissingen en Zierikzee zijn in deze hele periode gelijk gebleven; die
Middelburg zijn ingestort. Brusse (2011, 37: grafiek
2.1).
hoofdstuk
4, noot 66 Brusse (2011, 108, tabel
4.4.a).
hoofdstuk
4, noot 67 Grol (1934).
hoofdstuk
4, noot 68 Brasser (Handschrift, 1754, 631-646).
hoofdstuk
4, noot 69 Ibid., 646-661 over trouwen.
hoofdstuk 4, noot 70 Ibid.,
651. Brasser wees er hier op dat dit soort feesten sinds 1736 niet meer werd
georganiseerd, althans niet meer op de grote schaal die voor die tijd gewoon
was.
hoofdstuk
4, noot 71 Ibid.. In het manuscript: respectievelijk colombijntjes en hipocras.
hoofdstuk
4, noot 72 Brusse (2013, 130).
hoofdstuk
4, noot 73 Brasser (Handschrift, 1754,
642).
hoofdstuk 4, noot 74 Zie
ook: Natuurkundige verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der
Wetenschappen te Haarlem, 18e deel, Haarlem 1830, 70, 108, 124, 125, 208, 334.
hoofdstuk
4, noot 75 Weber (1997, 19).
hoofdstuk 4, noot 76 Pierre
le Turcq (Nagtglas, 1893, IV, 788-789), Prud’homme (1991, 65-69).
hoofdstuk 4, noot 77 De
vooraanstaande Vlissingse arts David Henri Gallandat schreef over Le Turcq: Le
dit Capt. Turq est un homme fort estimable, tres poli; il est né en amerique et
il a servi sous le fameux Paul Jones; c’est un plaisir de l’entendre parler des
differentes expeditions qu’il a faites; il est jeune encore il m’a paru n’avoir
que 25 ans (Nijland, 1917, 120).
hoofdstuk 4, noot 78 De
degenplaat is de ronde schijf ter bescherming van de hand, net onder het
handvat van de degen.
hoofdstuk
4, noot 79 Bellamy (1826, 90-91).
hoofdstuk
4, noot 80 Nijland, 1917, 121.
hoofdstuk 4, noot 81 Nagtglas
(1893, II, 483-484), van der Aa (1852, 130-132), Prud’homme (1991, 69-73). Er
is een theorie dat Jarry in Terneuzen werd geboren uit een Frans
hugenotengeslacht en dat de naam tegenwoordig nog steeds voorkomt als Jurry,
maar daarvoor zijn geen oorspronkelijke bewijzen aanwezig. Zie: J.F.J. Jurry,
Genealogie van het geslacht Jarry, branche de Hollande, van 1415 tot 1959 (den
Haag 1958) en J.E.J. Jurry, Fragment uit de afstammingslijsten van het geslacht
Jarry-Jurry, Hoek (Zeeland).
hoofdstuk 4, noot 82 Van
der Aa (1852, deel 13, 21-25), Nagtglas (1893, III, 250-255).
hoofdstuk
4, noot 83 Dit eerste beeld was van
zandsteen gemaakt en stond op de hoek van Boulevard Bankert en de Coosje
Buskenstraat. In november 1944 werd het zwaar beschadigd. In 1952 werd op het
Bellamypark een nieuw standbeeld onthuld. Dat beeld staat nu op Boulevard de
Ruyter, op het bolwerk de Leugenaar bij de Gevangentoren..
hoofdstuk 4, noot 84 Middelburgsche
Courant, 15 juli 1779: Carga of Laading van het Oost Indisch Retourschip
Woestduyn, van Batavia, voor de Kamer Zeeland, dagelijks verwagt wordende. 5750
P. Witte Peeper, 246896 P. Bruyne Peeper, 21094 P. Nooten Muscaaten, 74500 P.
Nagelen, 752 P. Moernagelen, 7700 P. Fouly, 100 ps. geconfyte Nooten, 107 P.
dito Nagelen, 1174 P. dito Gember, 15 Flessen Japansche Soya,
110622 P. Poeder Suyker, 1058 ps. Paarl d’Amour Schelpen, 625 P. Indigo
Javaasch, 1808 P. Camphor, 618 P. Gom Gutte, 2082 P. Sago, 8550 P. Curuma
Javaasch, 2375 P. Lange Peper, 1125 P. Benjuin, 1750 P. Cubebe, 450 P.
Draakenbloed, 450000 P. Coffy Javaasch, 35000 P. Sapanhout Bimaas, 20000 P.
Caliatourshout, 25000 P. Tin Bancas, 16000 P. dito Malax, 4500 P. dito
Inktkokers, 6250 P. Catoene Garen Javaasch, en 12 leggers Aracq.
hoofdstuk 4, noot 85 Ibid.
Het krantenbericht spreekt over de (…) Kamer Zeeland (…) van de Oost Indische
Compagnie.
hoofdstuk 4, noot 86 Ibid.
3 augustus 1779: de onervaren Texelse Loods was Thys Wichman.
hoofdstuk 4, noot 87 Middelburgsche
Courant, 26 en 27 juli 1779 (ZA, Krantenbank Zeeland)
hoofdstuk
4, noot 88 Ibid.5 oktober 1779.
hoofdstuk
4, noot 89 Ibid. 5 oktober 1779.
hoofdstuk
4, noot 91 Behalve waar anders
geannoteerd, is voor de onderhavige weergave van de geschiedenis van de West-Indische Compagnie gebruik gemaakt van de
overzichtswerken van Menkman (1947) en Den Heijer (1997).
hoofdstuk
4, noot 92 Menkman (1947, 44).
hoofdstuk
4, noot 93 Enthoven (2002, 35). Het
rendement op de aandelen bedroeg gemiddeld zes procent en dat was minder dan de
rente die de banken gaven. De compagnie kampte met voortdurend geldgebrek en de
schuldenlast bedroeg omstreeks 1621 meer dan zes miljoen gulden. Dat was meer
dan de nominale waarde van de kapitaalinbreng van 1602.
hoofdstuk
4, noot 94 Unger (1955, 50).
hoofdstuk
4, noot 95 Menkman (1947, 148).
hoofdstuk
4, noot 96 Menkman (1948, 11-17).
hoofdstuk
4, noot 97 Tramper (2010, 9-10, 46).
hoofdstuk
4, noot 98 Ibid., 8, 12, 25, 32).
hoofdstuk
4, noot 99 Tramper (2010, 9). Sint-Eustatius was in 1795 overigens Engels bezit.
hoofdstuk 4,
noot 100 Aa, van der (1852, 91), Nagtglas
(1890, 239-242).
hoofdstuk
4, noot 101 Gallandat (1769, 423-460).
hoofdstuk 4, noot 102 Ibid.
426-427. Zie verderop: Paesie (2008).
Gallandat maakt de volgende berekening op basis van informatie die hij zelf had
ingewonnen. In 1767 en 1768 waren er 36 schepen van de West-Indische Compagnie
naar de kusten Afrika gevaren om daar slaven op te halen en die te vervoeren
naar West-Indië. Amsterdam en Rotterdam hadden beide 4 schepen, Middelburg 10
en Vlissingen 18. Gallandat maakte de berekening hoeveel slaven er dan in
totaal waren vervoerd. Hij rekende per reis een periode van twee jaar en per
schip een aantal slaven van
hoofdstuk 4, noot 103 Statenvertaling,
2 Petrus 2, vers 19, tweede deel: Van wien iemand overwonnen is, dien is hy ook
tot een dienstkegt gemaakt.
hoofdstuk 4, noot 104 Genoemd
wordt respectievelijk: 24 en
hoofdstuk 4, noot 105 Genoemd
wordt respectievelijk: 18 en
hoofdstuk
4, noot 106 Brusse (2013, 115).
hoofdstuk 4, noot 107 Paesie
(2008). Paesie deed uitvoerig onderzoek naar de Zeeuwse lorrendraaierij in de
archieven van de WIC en de Staten van Zeeland over de periode
1700-1734, de tweede octrooiperiode van de tweede WIC. Het
algemene verhaal hierover in de stadsgeschiedenis van Vlissingen is hieraan
ontleend. De hier weergegeven tabellen zijn grotendeels samengesteld op basis
van de statistische gegevens uit de studie van Paesie.
hoofdstuk 4, noot 108 Lorrendraaien
stond voor het drijven van ongeoorloofde handel zoals smokkelen, sluikhandel
bedrijven zonder de verschuldigde rechten te betalen, handelen ten nadele van
handelsmonopolies of handelen op het land van de vijand. Zie ook GTB (1864-2010, het betreffende lemma).
hoofdstuk
4, noot 109 Paesie (2008, 387, Bijlage
V: Gegevens van opgebrachte lorrendraaiers, 1700-1730).
hoofdstuk
4, noot 110 Paesie (2008, 75, 329).
hoofdstuk
4, noot 111 Basisgegevens uit: Paesie
(2008, 357-369).
hoofdstuk
4, noot 112 Paesie (2008, 116 en 117).
NB: voor het getal van 1710 zijn de inwoneraantallen van 1710 en de
belastinginkomsten uit 1709 gebruikt, voor 1721 zijn de inwoneraantallen van
1720 en de belastinginkomsten uit 1721 gebruikt.
hoofdstuk 4, noot 113 Paesie
(2008, 75). Kort na de oprichting van de MCC, kreeg de directie bezoek van een
groep Vlissingse kooplieden die het voorstel deden om te gaan samenwerken in de
jacht op Barbarijse kapers. Marokko en Algiers hadden in 1715 en 1716 de vrede
met de Republiek verbroken en waren er in geslaagd om tientallen Nederlandse
koopvaardijschepen buit te maken. De Staten-Generaal had een premie uitgeloofd
voor elk Barbarijs schip dat werd buitgemaakt. De samenwerking kwam er niet
omdat men het niet eens werd over de voorwaarden en misschien wel omdat de jacht
op de Noord-Afrikanen inmiddels succesvol werd
uitgeoefend door de schepen van de Admiraliteit. Na 1726 eindigde deze strijd
nadat er vrede was gesloten tussen de Republiek en de Noord-Afrikanen. (Paesie,
2014, 73).
hoofdstuk 4, noot 114 Brusse
(2013, 89).
hoofdstuk 4, noot 115 Brusse
(2013, 91) noemt de twee grootste kantoren die samen de helft van het aantal reizen
voor haar rekening namen: de firma’s Adriaan Kroef en Jan Zwart & Zoon.
hoofdstuk
4, noot 116 Brusse (2013, 89). Na 1730 nam
de smokkelhandel af als gevolg van de gedeeltelijke opheffing van het monopolie
van de WIC. Waar Paesie nog maar vier schepen uit Vlissingen en Middelburg telt
in de periode 1730-1731, wijzen andere bronnen (ZA, FVvC 31.2, ‘Lijste van d’uijtsijnde schepen van Middelburg en Vlissingen’,
1730-1732; GAV, Bestuur Vlissingen, inv. Nr. 5474; ZA, Verheye van Citters,
inv. Nr. 51d.) in de richting van 23: 10 uit Vlissingen en 13 uit Middelburg.
hoofdstuk
4, noot 117 Brusse (2011, 87).
hoofdstuk
4, noot 118 Brusse (2013, 88-89, 142),
Unger (1955, 57, 59).
hoofdstuk
4, noot 119 Weber (1997, 19).
hoofdstuk
4, noot 120 Brasser (Handschrift, 1754, 624-625, 626-627).
hoofdstuk
4, noot 121 Brusse (2013, 75-76).
hoofdstuk
4, noot 122 GAV, nr. 5676, poorterboek 1700-1799. Aangenomen is dat een gemiddeld gezin uit vier tot
vijf personen bestond. Volgens Lourens (1997, 98) telde Vlissingen omstreeks
1700, 7.000 inwoners.
hoofdstuk
4, noot 123 Brasser (Handschrift, 1754,
91).
hoofdstuk
4, noot 124 Unger (1955, 53).
hoofdstuk
4, noot 125 Ibid., 91,
626-628.
hoofdstuk
4, noot 126 Brusse (2013, 75-76).
hoofdstuk
4, noot 127 Zie o.a. Brusse (2013, 84).
hoofdstuk
4, noot 128 Brusse (2011, 65-67) baseert zich op
het handschrift van A. Moens van Bloois uit ca. 1845 (GAV, 112
Handschriftenverzameling I, 5577-5578 Geschiedenis der stad Vlissingen, door
Mr.A. Moens van Bloois) die zich weer baseert op het handschrift van Brasser
(Handschrift, 1754) zoals dat in de onderhavige stadsgeschiedenis is
gehanteerd. Zie ook Unger (1955, 49).
hoofdstuk
4, noot 129 Brusse (2011, 66).
hoofdstuk
4, noot 130 Brusse (2011, 26, tabel
2.1).
hoofdstuk
4, noot 131 Ibid., 105.
hoofdstuk
4, noot 132 Unger (1955, 53).
hoofdstuk
4, noot 133 Ibid., 106.
hoofdstuk
4, noot 134 Brasser (Handschrift, 1754,
82).
hoofdstuk
4, noot 135 Ibid..
hoofdstuk
4, noot 136 Brusse (2013, 112).
hoofdstuk
4, noot 137 Brasser (Handschrift, 1754,
586-599), van Druenen (1988, 414-426).
hoofdstuk
4, noot 138 Brasser (Handschrift, 1754, 586-599).
hoofdstuk
4, noot 139 Zie o.a. Van Druenen (1988, 415-426). In steden als Rotterdam zien we in de 18e eeuw dat
de vertegenwoordigers van de gilden het met betrekking tot de hoeveelheid posities
in het stadsbestuur moeten afleggen tegen de trafiqueurs: de eigenaren van de
trafieken, vroeg-industriële werkplaatsen zoals bierbrouwerijen en
jeneverstokerijen.
hoofdstuk
4, noot 140 Van Woelderen (1948, 15-48).
hoofdstuk
4, noot 141 Paesie (2008, 371-379); Van
Woelderen (1948, 15-48).
hoofdstuk
4, noot 142 Brusse (2011, 76-79, 77: grafiek 3.3)
betoogt dat de Walcherse steden, in weerwil van de algemeen geaccepteerde visie
op de stedelijke economieën van de Republiek in de 18e eeuw zoals onder andere
verwoord in het standaardwerk van De Vries en Van der Woude over de periode
1500-1815 (De Vries, 1995), na 1750 zeker geen periode van verval doormaakten.
Brusse toont dat aan door middel van een analyse van de beschikbare
cijfermatige data voor de steden Middelburg, Zierikzee en Vlissingen. Vanuit
het onderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de onderhavige
stadsgeschiedenis kunnen wij die visie voor wat betreft Vlissingen volledig
onderschrijven.
hoofdstuk
4, noot 143 Unger (1955, 49-50).
hoofdstuk
4, noot 144 Ibid., 77.
hoofdstuk 4, noot 145 Lambrechtsen
van Ritthem (1913, 15), gelezen in: Brusse (2011, 77).
hoofdstuk
4, noot 146 Brusse (2013, 101; 2011, 77-78).
hoofdstuk
4, noot 147 Unger (1955, 49-50).
hoofdstuk
4, noot 148 Ibid., (1955, 53).
hoofdstuk
4, noot 149 Ibid., 85-87.
hoofdstuk
4, noot 150 Het relaas van de
gebeurtenissen in Vlissingen tussen 1795 en 1807 is volledig afkomstig uit het
academisch proefschrift van H.J.J. Bijleveld uit 1865 (de Rechtsgeleerde
Faculteit der Utrechtsche Hoogeschool) over de juridische aspecten van de verschillende verdragen die in deze
periode tussen de Fransen en de Zeeuwen en Vlissingers zijn gesloten. De
genoemde bronnen in dit proefschrift zijn, voor zover niet gepubliceerd, ten dele nog te vinden in het Nationaal en Zeeuws archief.
Het verslag van Bijleveld dat de onderzoeksvraag, het toetsen van de Franse
maatregelen in Zeeland en Vlissingen aan de wetgeving van de Bataafse Republiek
en de destijds geldende internationale verdragen, ondersteunt, heeft een hoog
journalistiek gehalte met hier en daar een zekere partijdigheid en
verontwaardiging, maar wordt grotendeels gedekt door de gebruikte bronnen. We
mogen er evenwel vanuit gaan dat de blinde vlekken,
die er zeker waren, zijn opgevuld met mondeling of schriftelijk overgeleverde
persoonlijke ervaringen. Bijleveld behoorde tot de eerste of tweede generatie
na de Franse tijd. Mogelijk was hij familie (geen kleinzoon of achterkleinzoon:
zie de genealogie van de adellijke familie Van Bijleveld op onder andere
Genealogieonline.nl) van Mr. Cornelis Gerrit Bijleveld die in 1795 deel
uitmaakte van de Zeeuwse Commissie die met de Fransen onderhandelde over de
status van Zeeland en van Vlissingen in het bijzonder en die in datzelfde jaar
werd aangesteld als pensionaris van Veere. Zie o.a.: Van der Aa (1852,
1708-1709).
hoofdstuk 4, noot 151 Zie
de bijlagen I en II.
hoofdstuk
4, noot 152 Bepalingen in Bijlage III.
hoofdstuk
4, noot 153 Bijleveld (1865, 32).
hoofdstuk
4, noot 154 Ibid., 37.
hoofdstuk
4, noot 155 Blok (1939, 998-1000, 576, 874,
533, 91).
hoofdstuk
4, noot 156 Zie de bijlage IV voor de
details.
hoofdstuk
4, noot 157 500 louis d’or, 40.000
livres aan Franse assignaten en een kredietbrief van 100.000 livres.
Uitgangspunt voor de omrekening: 1 louis d’or = 24
livres = 20 gulden.
hoofdstuk
4, noot 158 Ibid., 212-214: Bijlage bij
het verdrag van Den Haag, volledig handelend over de status van Vlissingen. 159 De voor Vlissingen
belangrijke artikelen:
-Artikel 13: Il y aura dans la place et le port de Flessengue
garnison Française exclusivement, soit en paix soit en guerre, jusqu’à ce qu’il
en soit stipule autrement entre les deux nations.
-Artikel
14. Le
Port de Flessengue sera commun aux deux nations en toute franchise; son usage
sera soumis à un réglement convenue entre les parties
contractantes, lequel sera attaché comme supplement au present traité.
Deze artikelen verwezen naar de
bijlage waarin ze, in nog eens acht artikelen, verder werden uitgewerkt.
hoofdstuk
4, noot 160 Bijleveld (1865, 61).
hoofdstuk
4, noot 161 Ibid., 65-66. De opmerking
over april 1672 laat zien dat op het eind van de 18e eeuw Vlissingen nog steeds
landelijk bekend stond als de eerste stad die zich had bevrijd van de
Spanjaarden. Het verdwijnen van deze gebeurtenis uit de Vaderlandse
geschiedenis zal derhalve gedateerd moeten worden na
1795.
hoofdstuk 4, noot 162 Ibid.,
76-77. Brief van Jan David Pasteur, in 1796 commissaris van de Bataafse
Republiek in Parijs, aan de (…) ministre des relations
exterieurs de
hoofdstuk
4, noot 163 Zie ook: Van Druenen
(2014-3).
hoofdstuk
4, noot 164 Unger (1955, 59).
hoofdstuk
4, noot 165 Deze werkzaamheden werden
zonder overleg met de mensen die er woonden uitgevoerd: hun eigendommen werden
verwoest en ze moesten zelf voor nieuw onderdak zorgen. De totale schade die door
de betrokkenen werd geleden, bedroeg ongeveer 100.000 gulden. In de officiële
berekening die gemaakt was door landelijke functionarissen, staat een bedrag
vermeld van 70.075,00 gulden. Bijleveld (pag. 158) merkt, naar ons inzicht
terecht, op dat dit een lage schatting was omdat van de landelijke regering een
schadeloosstelling werd verwacht.
hoofdstuk
4, noot 166 Ibid., 175, genoemd werd:
1.800 ellen.
hoofdstuk
4, noot 167 De Kanter (1808, 41-47,
72-74, 85-87, 88-94, 116). Zie ook Van Hoek (1808, 3 delen) over het zelfde
onderwerp.
hoofdstuk 4, noot 168 De
Kanter (1809). Uit 1820 dateert het driedelige werk van Van Hoek dat met iets
meer afstand verslag doet van de gebeurtenissen tijdens en na de ramp.
hoofdstuk
4, noot 169 Ibid., 41-42.
hoofdstuk 4, noot 170 De
Kanter spreekt van (…) negen tot veertien en meer voeten hoog. Omrekening op
basis van de Amsterdamse voet (
hoofdstuk
4, noot 171 Ibid., 43.
hoofdstuk
4, noot 172 Ibid., 46-47.
hoofdstuk
4, noot 173 Ibid..
hoofdstuk 4,
noot 174 Ibid., 72-74.
hoofdstuk
4, noot 175 Ibid., 85-92.
hoofdstuk
4, noot 176 Ibid., 88-94.
hoofdstuk
4, noot 177 Ibid..
hoofdstuk 4, noot 178 Van
Hoek (1810 en 1820). Van Hoek baseert zich op eigen
ervaringen, getuigenverklaringen, authentieke documenten en krantenberichten:
(…) het gene ik zelf gezien en bijgewoond heb, deels uit de geschrevene
berigten van vele mijner waardige Vrienden, voor wier onpartijdige
waarheidsliefde ik durf verantwoorden, en aan welke ik hier openlijk mijne
dankbaarheid voor het mij medegedeelde betuig; deels uit Authentieke Stukken,
die voor mij van het grootste aanbelang waren, en welker mededeeling allezins
mijne hier ongeveinsd betuigde erkentenis van verpligting vordert; deels uit de
beste en het meest vertrouwen verdienende, zoo Binnen als Buitenlandsche,
Nieuwspapieren van dien tijd bijeengezameld. Tijdens de voor Vlissingen
belangrijkste dagen, die waarop het bombardement plaatsvond, was Van Hoek een
van de toeschouwers (zie aldaar: pagina 142). Zie ook:
De Kanter (1814), Van Bree (1945, 61-69), Van Gent (2001) en Van Enthoven (2009). In 2015
verschijnt het tweedelige artikel van T. van Gent over dit onderwerp: ‘Napoleon
en de Britse Schelde-expeditie van
hoofdstuk 4, noot 179 Van
den Hoek begint zijn ooggetuigenverslag met de tekst (…) het
verschrikkelijkste, dat, mogelijk, ooit door iemand gehoord werd, en waarvan
wij, in de jaarboeken van ons Vaderland, zeker geen voorbeeld vinden. Met
siddering vat ik de pen op, om van dit treurtooneel, waarvan ik, bijna
onafgebroken van het begin tot het einde, op eene hoogte, op eenen kleinen
afstand gelegen, een diep getroffen en weenend aanschouwer was, eene korte
schets te geven.
hoofdstuk 4, noot 180 Ibid..
hoofdstuk 4, noot 181 The
Letters and Journals of Major T. Marmaduke Wybourn RM, 1797-1813
(bronnenpublicatie uit 2000, Anne Petrides, Kent).
hoofdstuk
4, noot 182 Van Hoek (175-176) schrijft over (…) zogeheeten Machines Infernales,
of Helsche werktuigen (…), bestaande uit (…) eene groote koperen Kist, Doos of
Trommel, welke met omtrent
hoofdstuk 4, noot 183 De
ondertekenaars waren: G. Cockburn, Kapitein van zijner Majesteits Schip The
Belle Isle, Commandant van de Britsche Flotille. L.M. Long, Kolonel-Adjudant-Generaal. F. Moutonnet, Kapitein van de
Artillerie. P. L’Eveque, Kapitein-Commandant van de genie. Het verdrag werd geratificeerd
en goedgekeurd door: Chatham, Lieutenant-Generaal commanderende de landmagt.
R.G. Strachan, Vice-Admiraal Opper-Commandant van de Zeemagt. L. Monnet,
Divisie-Generaal Opper-Commandant der Stad Vlissingen. (Ibid.,
182-191).
hoofdstuk
4, noot 184 Ibid. 202-207: lijst met de volledig
verwoeste huizen en gebouwen.
hoofdstuk
4, noot 185 Ibid. 218-219: lijst met
verwoeste huizen buiten Vlissingen.
hoofdstuk
4, noot 186 Ibid., 99-100.
hoofdstuk 4, noot 187 Ibid.,
142: By heavens! A man who drives the Plough at home is the happier
man.
hoofdstuk 4, noot 188 Ibid., 142: The Walls and
parapets crowded with the wretched Inhabitants reloicing to see us.
hoofdstuk 4, noot 189 Kerkhoven
(1972, 5047), Van Bree (1945, 68-85), De Kanter (1814).
hoofdstuk 4, noot 190 Kerkhoven (1972, 14).
hoofdstuk 4, noot 191 Een Engelse officier schreef hierover: Every half-hour it rains a true cold
winter rain; the sun then breaks out, and throws us all into a perspiration;
this will continue about an hour, when the heavens are again overclouded, and the
cold rain recommences. The constitution of Hercules could not support such a
climate. (Letters from Flushing (by an offcier of the eighty-first regiment), 1809, 180-181).
hoofdstuk 4, noot 192 Brusse
(2013, 125). Zeeuwen waren in een bepaalde mate immuun tegen malaria. Toch
vielen ook zij tijdens de epidemieën in 1719, 1727, 1779-1783 en 1807-1808 op aanzienlijke schaal ten prooi aan
deze ziekte, zij het niet zo talrijk als de niet-Zeeuwen in de provincie. Later
in de 19e eeuw waren er nog enkele uitbraken die epidemische vormen aannamen:
1826, 1846, 1848, 1849. De Bree (1945, 70-71) presenteert een tabel waaruit
blijkt dat de inwoners van Middelburg, meer dan 16.000, per maand in deze
periode juli tot en met september maar 21 mensen verloren: één per vier dagen
terwijl de Engelsen er enkele tientallen verloren.
hoofdstuk 4, noot 193
Datum |
officieren |
onder- |
soldaten |
|
|
officieren |
|
13 september 1809 |
220 |
348 |
7.626 |
13 september 1809 |
217 |
380 |
8.684 |
13 september 1809 |
213 |
382 |
9.046 |
Tabel: aantallen ziektegevallen in het Engelse leger op
Walcheren in september 1809. De Bree (1945-71).
hoofdstuk
4, noot 194 Er waren wel Franse plannen om
tot een nieuwe invasie over te gaan, maar deze werden vertraagd door de
voorbereidingen en omdat de aandacht steeds meer op verschillende fronten van
het rijk van Napoleon moest worden gericht. (Kerkhoven, 1972, 25).
hoofdstuk
4, noot 195 Unger (1955, 60-62), Sakkers (2004,
28-41), Grol (1931, 61).
hoofdstuk
4, noot 196 De Kanter (1814, 16-16a).
hoofdstuk
4, noot 197 Grol, (1931, Vlissingsche
Courant, 14 maart, 1).
hoofdstuk
4, noot 198 Weber (1997, 16).
hoofdstuk
4, noot 199 Ibid., 18.
hoofdstuk
4, noot 200 Grol (1931, 59-60), Unger
(1955, 58).
hoofdstuk
4, noot 201 Ibid.: respectievelijk 39,3
en 14,6 el.
hoofdstuk
4, noot 202 Ibid., 60, Unger (1955, 58).
Een vloeddeur is een sluisdeur die bij vloed (inlopend buitenwater) het
binnenwater keert. Deze deur vormt, in
een paar met een tweede vloeddeur, de naar de zee gekeerde zijde van de sluis.
De ebdeur is een sluisdeur die, ook samen met een tweede ebdeur, bij eb (aflopend
buitenwater) het binnenwater keert. de ebdeuren zijn
naar de havenkant van de sluis gericht. Zie ook: GTB (1864-2010, de betreffende
lemma’s).
hoofdstuk 4, noot 203 Het
aantal van vijf Admiraliteiten was in 1597 vastgelegd door de Staten-Generaal. De vestigingsplaatsen bleven gedurende de
twee eeuwen daarna dezelfde: De Maze (Rotterdam), Amsterdam, Friesland (Dokkum,
vanaf 1645 Harlingen), Zeeland (Middelburg), Noorderkwartier (Hoorn en
Enkhuizen). In Vlissingen zetelde een admiraliteitsraad.
hoofdstuk
4, noot 204 Brusse (2013, 106).
hoofdstuk
4, noot 205 Grol (1931, 59-61).