Zes ‘hardnekkige misverstanden’ over Vlissingse Opstand weerlegd door stadshistoricus Peter van Druenen

De opstand van Vlissingers tegen de Spanjaarden was in 1572 goed voorbereid, duurde meerdere dagen en watergeuzen noch religieuze motieven speelden een rol.

René Hoonhorst 06-05-22

Stadshistoricus Peter van Druenen voert al langer een kruistocht voor invoering van een nationale feestdag op 6 april, de dag van de Vlissingse Opstand. Den Briel was weliswaar vijf dagen eerder (op 1 april) al vrij, maar de watergeuzen die toen het stadje op het eiland Voorne binnentrokken, hebben geen Spanjaarden gezien. Inwoners van Vlissingen kwamen zelf in opstand, hoewel medestanders van Willem van Oranje en een katholieke pastoor hun achterban rijp maakten voor het verzet.

Van Druenen heeft diverse hiaten en misvattingen in de geschiedschrijving in geschriften en lezingen eerder benoemd, maar heeft zes ‘hardnekkige misverstanden’ op een rijtje gezet. Een artikel over die misverstanden verschijnt volgende maand in Den Spiegel, het blad van de Vrienden van het muZEEum en het Vlissings archief.

Oecumenisch verzet
De Vlissingers kwamen niet direct in opstand tegen de Spaanse koning, maar onder meer tegen belastingverhogingen en inkwartiering van steeds meer (huur)soldaten, wier kost en inwoning door de stadsbewoners moest worden opgebracht. Het verzet was ook niet gericht tegen de katholieken: sterker, een pastoor riep in een vurige preek kerkgangers juist op in het geweer te komen.

De burgemees­ter van Den Briel ziet niets in een landelijke 
feestdag op 6 april, de dag van de Vlissingse Opstand

Katholieken en protestanten, mede bijeengebracht door Oranjevazal Jan van Cuyck , trokken gezamenlijk op. De watergeuzen speelden geen rol in de Vlissingse Opstand, maar ze trokken pas na 6 april de stad binnen. De opstand voltrok zich niet in één dag, maar begon al op 2 april 1572. En bij de voltooiing op 6 april werd ‘Don’ Pacheco nog niet opgehangen. Pacheco werd pas op 7 april opgepakt en anderhalve maand later - 19 mei 1572 - terechtgesteld. Kapitein Hernando werd overigens aanvankelijk gehouden voor een andere Pacheco, een familielid van de Hertog van Alva.

Zere been burgemeester
Benoeming van het bekendste én hardnekkigste misverstand - de geboorte van Nederland begon niet in Den Briel, maar in Vlissingen - leidde vorige maand nog tot een aanvaring met de burgemeester van dat stadje. Van Druenen lachend: ,,Die bleek zich ernstig te hebben gestoord aan een ‘lokaal mannetje’, ik dus, tijdens lezingen in de Grote Kerk. Het was helemaal tegen het verkeerde been dat ik pleit voor een landelijke feestdag voor de Vlissingse Opstand, bleek later in een Briels bulletin.”

De Vlissingse Opstand, zes hardnekkige misverstanden staat in de volgende kwartaaluitgave van Den Spiegel. Het blad is vanaf midden volgende maand voor 4 euro te koop in het muZEEum en boekhandel ’t Spui.

Vlissingen was de eerste!
nu te koop voor 5 euro

De 15 afleveringen van het feuilleton Vlissingen was de eerste! zijn gebundeld en nu te koop voor 5 euro in alle Vlissingse boekhandels: 







15. De dank van Willem van Oranje

Hoe Vlissingen in 1574 ruimhartig werd beloond voor bewezen diensten.

Peter van Druenen

Na de verovering van Fort Rammekens volgde al snel en tot vreugde van de overgebleven dorpelingen, de overgave van Arnemuiden. Middelburg viel pas op 18 februari 1574. De prins wilde na dat jaar laten zien dat hij de steden die al in 1572 hadden meegeholpen aan zijn strijd, veel verschuldigd was. Tegelijkertijd moest de enige stad op Walcheren die niet had meegewerkt, worden gestraft. Er werd, met andere woorden, afgerekend. Het zal duidelijk zijn dat die afrekening voor Vlissingen, Veere en Arnemuiden positief uitviel en voor Middelburg negatief. De laatste werd zwaar gestraft met herstelbetalingen en een ingrijpende beperking van haar privileges. Arnemuiden kreeg stadsrechten en mocht muren en poorten bouwen. Veere werd hersteld in haar oude handelsrechten.

De best beloonde stad was Vlissingen. Op 2 maart 1574 werd in het net veroverde Middelburg een door Willem van Oranje ondertekend document opgesteld, waarin maar liefst 37 maatregelen waren vermeld die Vlissingen groter, voorspoediger en sterker moesten maken. Het document, ook bekend als het ‘Vlissingse Privilege van 1574’, kende, naast een aantal juridische, fiscale, infrastructurele en bestuurlijke specificaties, een groot aantal artikelen die de status van Vlissingen als volwaardige handelsstad zouden vergroten. Opmerkelijk is, dat in het eerste artikel van het privilege nadrukkelijk werd vermeld dat Vlissingen voortaan onder de bescherming en onderdanigheid van Willem van Oranje moest gaan vallen. Het illustreert de nog broze situatie in 1574: de stad was net veroverd op de Spaanse vijand, maar maakte nog steeds onderdeel uit van het koninkrijk van Philips de Tweede, voor wie Vlissingen een vooruitgeschoven post was in de strategische plannen.

Aan de inrichting van de stadsregering werden zeven artikelen gewijd. Het bestuur moest worden gekozen uit een gezelschap van 24 notabele poorters die samen de vroedschap vormden. Uit hun midden werden de belangrijke functies ingevuld: die van de baljuw, de burgemeesters, de schepenen en de raadsleden. De stadsregering zou jaarlijks worden vernieuwd: op 3 mei.

In een voor het aanzien van de stad belangrijk artikel werd bepaald dat Vlissingers die zich ergens anders op het eiland schuldig maakten aan een misdrijf, alleen in Vlissingen mochten worden berecht. Tenslotte werd bepaald dat de dorpen in de omgeving van Vlissingen, waarvan een aantal eerst bij Middelburg hoorden, voortaan onder de jurisdictie van de stad zouden gaan vallen. Het ging om Zoutelande, Sint Janskerke, Boudewijnskerke, Krommenhoeke, Biggekerke, Ritthem en Welsingen.

Vlissingen kreeg ook toestemming om zoveel nieuwe havens en kanalen aan te leggen als nodig was voor de handel en de visserij. Er mochten schepen, militaire versterkingen, kranen en andere laad- en losinstallaties worden gebouwd en de stad kon worden uitgebreid wanneer dat nodig zou te zijn. Acht artikelen gingen over het stimuleren van de economie van Vlissingen. De meest tot de verbeelding sprekende was het recht om in wijn te mogen handelen, een privilege dat altijd exclusief aan Middelburg had toebehoord. Wijn was in de 16e eeuw een belangrijk in- en doorvoerproduct met een hoge omloopsnelheid waarop door zowel de handelaren als de overheid veel kon worden verdiend.

De visserij werd in 1574 nog steeds als belangrijk gezien: aan dit onderwerp werden twee artikelen gewijd die een voortzetting waren van het oude Haringprivilege van 1444, zij het dat het nu ook om andere vissoorten ging. De Vlissingers zelf kregen zowel tolvrijheid in Middelburg en Arnemuiden als in Brabant en Vlaanderen en waren daarnaast vrijgesteld van heffingen over het graan dat de haven passeerde. Bijzonder was het artikel waarin het de Vlissingers werd toegestaan om, voor het eerst sinds de 14e eeuw, zoutketen te bouwen, op voorwaarde dat de industrie de huizen en de fortificaties van de stad niet in gevaar zou brengen. Anders dan voorheen, werd in de 16e eeuw het zout niet meer uit de Zeeuwse bodem gehaald, maar geïmporteerd uit Zuid-Europa. Voor zover bekend hebben de Vlissingers van dit laatste privilege nauwelijks gebruik gemaakt. Er kwamen andere kansen: de stad stond aan het begin van een nieuwe periode van bloei.

Afbeelding: Willem van Oranje omstreeks 1575 (schilderij van Dirck Barendszoon, Rijksmuseum, Amsterdam).

14. Een geslaagde krijgslist

Hoe de Vlissingers en de watergeuzen Middelburg links lieten liggen en in plaats daarvan Rammekens en Arnemuiden veroverden.

Peter van Druenen

Op 3 mei konden de Vlissingers met behulp van de toegestroomde watergeuzen en de plaatselijke bevolking Veere bevrijden. Pas op 30 juli 1573, dus ruim een jaar later, konden nieuwe successen worden geboekt. Op die dag trok een groep zwaarbewapende Vlissingers naar Arnemuiden. Vanuit Veere deed een groep bondgenoten hetzelfde. Het dorp had in navolging van Vlissingen al in april 1572 gekozen voor Willem van Oranje, maar moest daarvoor een paar weken later een zware prijs betalen. Arnemuiden was op geen enkele manier beschermd tegen invallen van buitenaf en op 8 mei werd het veroverd en verwoest door een Spaans leger dat handelde in opdracht van Alva. Honderden inwoners werden vermoord en even zo velen sloegen op de vlucht. In 1573 bood Arnemuiden dan ook een deplorabele aanblik en leek het in niets meer op het dorp dat nog geen tien jaar eerder door de Italiaanse reiziger Guicciardini was bezongen als een van de grootste en beroemdste havens van Europa.

Na die fatale dag was Arnemuiden weer in Spaanse handen en daarom het doelwit van de Vlissingers en de Veerenaren. Het dorp moest eerst worden bevrijd, voordat de aandacht kon worden gericht op het rijke en machtige Middelburg. Het was daarom logisch dat de opstandelingen niet als eerste Middelburg aanvielen, maar het kleine onbeschermde Arnemuiden dat nooit stadsrechten had gekregen en mede daarom geen muren had kunnen bouwen. Het dorp had van oudsher al een veel betere ligging aan zee dan Middelburg en vormde een voortdurende bedreiging voor de handel van de rijke en machtige stad die elke poging tot groei onmiddellijk in de kiem smoorde. De Arnemuidenaren hadden dan ook weinig op met hun buren.

De Spanjaarden wisten dat een aanval op het dorp grote steun zou krijgen van de bevolking. Voor hen was Arnemuiden door haar ligging een belangrijk onderdeel in de verdedigingslinie van Middelburg en ze wilden er alles aan doen om de vechtlustige Vlissingers en Verenaren tegen te houden. En dat was nu net waarop was gehoopt. Toen de Spanjaarden lucht kregen van de op handen zijnde aanval, mobiliseerden ze hun manschappen op het eiland. De meesten daarvan waren gelegerd in het Fort Zeeburg, Fort Rammekens. Op 70 soldaten na vertrok de hele bezetting, inclusief de commandant en de medische staf, in de richting van Arnemuiden waar ze dachten in een veldslag terecht te komen met de belagers van het dorp. Deze waren echter alweer vertrokken, naar Fort Rammekens dat nu makkelijk kon worden belegerd omdat er bijna niemand meer was om het te verdedigen. Tegelijkertijd sneden ze de weg af voor de Spanjaarden, die in de gaten hadden gekregen dat ze om de tuin waren geleid en tevergeefs probeerden terug te keren.

De belegering duurde daarom maar een paar dagen en op 5 augustus 1573 gaf de luitenant, de hoogste in rang nu de commandant niet meer aanwezig was, zich over. Hij was zelf bij de beschietingen door de arm geschoten en had dringend medische hulp nodig die er niet was, omdat de wondheler ook naar Arnemuiden was vertrokken. Hij kreeg, samen met zijn manschappen, een vrijgeleide naar Middelburg en het fort was nu van Veere en Vlissingen. Deze verovering werd gezien als een van de belangrijkste mijlpalen tot dan toe in de opstand van Willem van Oranje tegen de Spanjaarden. Korte tijd later kon ook Arnemuiden worden ingenomen.

Volgende week: Hoe Vlissingen in 1574 ruimhartig werd beloond voor bewezen diensten.

Afbeelding: De verovering van Fort Rammekens op 5 augustus 1573 (ets van Frans Hogenberg, Rijksmuseum, Amsterdam).

13. Vlissingen uitgeroepen tot officiële vijand van Spanje

Hoe Filips de oorlog verklaarde aan Vlissingen en de stad volliep met vechtersbazen.

Peter van Druenen

6 april 1572 markeerde niet alleen het begin van de vrijheid, maar ook het einde van een periode van onderlinge tolerantie en verbondenheid, ingegeven door gezamenlijke economische doelen. Vlissingen werd, in termen van tijd, ruimte en heroïek, een vooruitgeschoven post in de plannen van Willem van Oranje en zijn manschappen, de geuzen. De brief van de prins waarmee we dit feuilleton over de Vlissingse Opstand begonnen, ondersteunt deze zienswijze: een sympathieke dankbetuiging, maar vooral ook een oproep tot activisme. En toch is er geen omslagpunt te bepalen dat aangeeft wanneer de Vlissingers ermee ophielden tolerant en geweldloos te zijn en zich lieten meeslepen in de oorlog.

De apologie, de schriftelijke rechtvaardiging voor de opstand die we eerder bespraken en die kort na 6 april werd verstuurd naar Philips de Tweede, gaf nog blijk van respect voor en trouw aan de koning. In dezelfde periode vaardigde Philips echter een officieel regeringsdocument, een plakkaat uit waarin hij de Vlissingers en de Brielenaren tot vijanden van het koninkrijk verklaarde.

De brief van de koning zal zeker enig effect hebben gehad op de Vlissingse bereidheid om de opstand te exporteren naar andere steden, doorslaggevend kan ze nooit zijn geweest. We moeten veel meer waarde toekennen aan de invloed van het toenemend aantal geuzen in de stad. Gedurende de hele maand april was Vlissingen de enige bevrijde stad in Zeeland en, samen met Den Briel, in de Nederlanden. Vanuit Vlissingen zou in de maanden daarop de rest van Walcheren worden veroverd. De eerste dagen na de opstand waren hectisch. Nog op 6 april werd de eerste opbouw van de citadel van Alva gesloopt. Het puin werd gebruikt om de stadsmuren te repareren die gedeeltelijk waren gesloopt. Voor de havenmond kwam een klein oorlogsvaartuig te liggen dat dienst moest gaan doen als wachtschip.

We zagen eerder dat er al op 6 april vier kapiteins, hoplieden, werden benoemd die de stad tijdelijk moesten gaan leiden. De Spaansgezinde leden van de stadsregering waren vertrokken en er werden nieuwe burgemeesters, schepenen en raadsleden benoemd die in opdracht van Willem van Oranje moesten zweren dat ze het nieuwe geloof aanhingen en nooit zouden toestaan dat de uitoefening ervan verhinderd of gestoord zou worden. In de dagen daarna liep de stad vol met hulptroepen, soms wel, maar meestal niet georganiseerd. Uit Antwerpen arriveerde op 7 april Henri Filver met een geloofsbrief van de militante broer van Willem van Oranje, Lodewijk van Nassau, die hem had opgedragen om de situatie in Vlissingen te verkennen en daarover rapport uit te brengen. Vanuit Vlissingen werden vervolgens gerichte missies ondernomen naar Engeland, Den Briel en Rochelle om versterkingen te vragen voor de verdediging van Vlissingen en de verovering van Walcheren en Zeeland. In de loop van de maand april stroomde de stad vol met zeker 1.000 krijgslieden.

Intussen kwamen er berichten dat Alva druk doende was een enorme troepenmacht bijeen te brengen om Vlissingen terug te veroveren. Mogelijk dat deze berichten aanleiding waren voor het schrijven van de apologie.

De vraag is waarom Alva in deze voor Vlissingen rommelige periode niet direct tot de tegenaanval overging. Zijn leger was immers veel groter dan de groep van ongeveer 1.000 geuzen die in Vlissingen waren gelegerd. Misschien ging hij er vanuit dat dit aantal groter was en durfde hij het niet aan om tot de aanval over te gaan. Het bericht van de successen in Den Briel en Vlissingen was in alle gewesten van de Nederlanden bekend geworden en had ongetwijfeld een motiverende werking op andere steden. Vanuit een groot aantal gewesten bereikten Alva berichten over op handen zijnde onlusten. Er moesten keuzes worden gemaakt: zelfs het koninklijk leger was niet groot genoeg om overal naartoe te gaan.

Wat er echter ook zou gebeuren, tegen de zomer van 1572 waren de Vlissingers, zowel de autochtonen als de nieuwkomers, klaar voor de volgende aanval…

Volgende week: Hoe de Vlissingers en de watergeuzen Middelburg links lieten liggen en in plaats daarvan Rammekens en Arnemuiden veroverden.

Afbeelding: Gevecht tussen de met een bijl bewapende watergeus Barthold Entes en de Spanjaard Agulo te Vlissingen, 1572 (gravure uit: J. Nomsz, Willem de eerste, Amsterdam 1779).

12. Een geslaagde opstand, maar toch excuus aan de Spaanse koning

Hoe Vlissingen toch het liefst een Spaanse stad wilde blijven, maar dan wel zonder Alva.

Peter van Druenen

Het lijkt - na 11 van de 15 afleveringen in dit feuilleton - aannemelijk dat de opstand van 6 april 1572 niet de spontane, romantische en door het calvinisme geïnspireerde gebeurtenis was zoals die door sommige latere kroniekschrijvers en historici is bezongen. In werkelijkheid was het een door zakelijke belangen ingegeven en goed voorbereide machtsgreep, die daardoor volledig los moet worden gezien van de inname van Den Briel op 1 april 1572. De schriftelijke rechtvaardiging voor de opstand, de spijtbetuiging (apologie), die de Vlissingers kort na 6 april het licht lieten zien, ondersteunt deze zienswijze.

In de apologie werden acht redenen opgegeven waarom een opstand tegen het Spaanse gezag onvermijdelijk was geworden. Zeven daarvan hadden direct of indirect de handel tot onderwerp. De apologie was gericht aan de koning, Philips de Tweede, en moet vooral worden gelezen als een aanklacht tegen diens landvoogd, de hertog van Alva. De laatste was volgens het document de grote boosdoener, verantwoordelijk voor het recente verval van de eens zo bloeiende havenstad Vlissingen. Zijn excessief gebruik van geweld, zijn intolerantie en het in zijn opdracht onderbrengen van Spaanse en Waalse soldaten, hadden de handel en de bedrijvigheid in de stad ernstige schade toegebracht. Bovendien had hij privileges en rechten ingetrokken en had hij belastingen ingevoerd die voor de meeste Vlissingers niet waren op te brengen. Als gevolg daarvan waren velen gevlucht om elders hun geluk te beproeven of, nog erger, zelf op rooftocht te gaan.

Voor wat betreft deze laatstgenoemde reden verwezen de opstellers expliciet naar de inname van Den Briel en naar eenzelfde dreiging voor andere Hollandse steden, waarmee ze duidelijk maakten hoe ze tegen de watergeuzen aankeken. Pas in het zevende artikel noemden de Vlissingers een meer militaire reden voor de opstand: het openbreken van de stadsmuren ten behoeve van de bouw van de citadel en het op de rede van Vlissingen voor anker gaan van acht schepen met Spaanse soldaten.


Het laatste artikel is zeer opmerkelijk. Daarin getuigden de Vlissingers van hun trouw aan de koning en spraken zij de wens uit dat wat hen betreft alles weer moest worden als vroeger. Het herstel van de voormalige bedrijvigheid had de voorkeur, een situatie waarin ze met veel plezier de door de koning en de heren van Vlissingen verschuldigde tollen, rechten en accijnzen zouden gaan betalen. Het document maakt duidelijk dat de Vlissingers, net als Willem van Oranje, vooral de terreur van Alva aan de kaak wilden stellen en verder geen enkele gedachte hadden over afscheiding, verzelfstandiging en staatsvorming. Ze waren trouw aan Philips, de koning van Spanje en sinds 1567 heer en markies van Vlissingen. We lezen niets over de protestanten, de politiek of de Prins van Oranje en zijn idealen. In april 1572 wilde Vlissingen het liefst een Spaans-Nederlandse stad zijn, met de voorspoed van weleer.

Uit de apologie wordt duidelijk dat de Vlissingers er nog geen rekening mee hielden dat hun opstand wel eens het begin zou kunnen zijn van het losmakingproces zoals dat zich in de jaren daarna zou ontwikkelen. Deze gedachte krijgt nog meer grond onder de voeten wanneer we de reikwijdte van het document nader beschouwen. In slechts twee van de acht artikelen komen we de naam van de stad tegen. De andere zes zijn algemeen gesteld en gaan over de Nederlanden. Dit kan niet anders zijn dan een bewuste keuze van de Vlissingse opstellers: hun opstand tegen Alva en zijn troepen diende een groter en breder doel. De terreur en de economische neergang die daarvan het gevolg was, reikte verder dan de Vlissingse stadsgrenzen. Maar ook: de koning stond niet ter discussie, alleen zijn landvoogd. Wat zou het mooi zijn wanneer de economische rust in de Nederlanden kon terugkeren. 

Volgende week: Hoe Filips de oorlog verklaarde aan Vlissingen en de stad volliep met vechtersbazen.
Afbeeldingen:
- Spotprent omstreeks 1572: terwijl Alva vrijt met de hoer van Babylon, raakt de economie van het land in verval (gravure, Rijksmuseum, Amsterdam).
- Laatste artikel van de Apologie van Vlissingen aan Philips de Tweede (Boxhorn, 1644, deel II, 547).


11. De ene executie is de andere niet


Hoe Hernando Pacheco tevergeefs smeekte om onthoofd te worden in plaats van opgehangen en hoe moeilijk het was om een geschikte beul te vinden.

Peter van Druenen

De dagen en weken na de geslaagde Opstand liep Vlissingen vol met geuzen en andere avonturiers. De belangrijkste geuzenleider Willem Bloys van Treslong liet met drie schepen maar liefst 200 mannen overbrengen naar de Scheldestad. Deze zouden zijn opgetrommeld door de tijdelijke stadsregering. De mannen kwamen uit Den Haag, Delft, Rotterdam en Den Briel. Het was Treslong die aandrong op een snelle berechting van Pacheco. Hij was in de veronderstelling dat de Spanjaard een familielid was van Alva en degene die zijn broer had vermoord. Wat ook tegen de Spanjaard pleitte, was het gerucht dat hij een lijst met Vlissingse mannen bij zich had die in opdracht van Alva moesten worden terechtgesteld. Deze lijst zou hij op weg naar de gevangenis hebben verscheurd en weggegooid.

De rechtszaak tegen Pacheco werd geleid door Glaude, de baljuw die hem, geheel volgens de hooggespannen verwachtingen, tot de dood aan de galg veroordeelde. De gevangene, die daar niet op had gerekend, bood vervolgens geld aan in een poging om onder zijn executie uit te komen. Toen hij eenmaal besefte dat zijn einde onontkoombaar was, smeekte Pacheco met het zwaard ter dood gebracht te worden. Onthoofding was minder pijnlijk en bovendien voorbehouden aan de adel en andere hooggeplaatste personen. Om zijn verzoek kracht bij te zetten, vergeleek hij zijn maatschappelijke status met die van de opstandige graven van Egmond en Hoorne die in juni 1568 in opdracht van Alva met het zwaard terecht waren gesteld op de Grote Markt in Brussel. Zijn verzoek, dat blijkbaar snel in de openbaarheid werd gebracht, werd met hoongelach ontvangen. Het samengestroomde en opgehitste volk schreeuwde dat hij geen heer was maar een schelm: ‘zyt ghy Heeren? ghy zyt schelmen!’.

De voorbereidingen voor de terechtstelling verliepen niet bepaald soepel en dat was waarschijnlijk de reden waarom het zo lang duurde voordat hij daadwerkelijk kon worden terechtgesteld. In Vlissingen was er niet zo vaak sprake van een doodvonnis en wanneer dat wel zo was, werd er gebruik gemaakt van de Walcherse beul die in Middelburg woonde. En daar zat het probleem: deze stad was nog in Spaanse handen en het verkeer en de communicatie tussen de twee grootste steden van het eiland was volledig stilgevallen. De Vlissingers moesten dus uit de eigen gelederen een beul rekruteren en dat bleek niet mogelijk. Ten einde raad wendde men zich tot een gevangene die vastzat vanwege een moord. Deze sputterde eerst tegen omdat hij niet kon leven met het idee dat zijn moeder een beul had gebaard. Dan stierf hij liever zelf. Uiteindelijk gaf hij toe, nadat hem was verteld dat de ter dood veroordeelde een Spanjaard was die zeer wrede daden op zijn geweten had. De enige eis van de toekomstige beul was dat hij toestemming kreeg om iedereen te doden die hem zijn daad zou verwijten. Dit werd toegestaan en op 8 mei 1572 , een maand na zijn aankomst in Vlissingen, werden Pacheco en de twee boodschappers opgehangen door een beul die zich al had bewezen als moordenaar, maar deze klus tegen zijn zin moest uitvoeren.

Het terechtstellen van de drie Spanjaarden kwam direct voort uit de Vlissingse opstand en was duidelijk geen onderdeel van de plannen van de aanvankelijke leiders. De wijze waarop Pacheco kort na 6 april gevangen werd genomen, wees nog niet op een voor hem fatale afloop. Pas toen het geuzenleger de stad had overspoeld en haar leider Willem Bloys van Treslong zijn executie had geëist, werd het een reële optie en uiteindelijk zelfs onvermijdelijk. Of de aantijgingen, de moord op de broer van Treslong, de brute repressie in Deventer en de Spaanse dodenlijst met Vlissingers, op waarheid berustten, is nog maar de vraag. Het lijkt er vooral op dat de stad, direct na de fluwelen opstand, tegen wil en dank geconfronteerd werd met militante medestanders van buitenaf die zich wilden aansluiten bij het succes waaraan zij zelf part noch deel hadden gehad. De Vlissingers lieten dit gebeuren, waarschijnlijk onder de indruk van de plotselinge aandacht en het idee dat ze op dat moment het succesvolle middelpunt waren van de beginnende oorlog tegen de Spanjaarden van Alva.

Volgende week: Hoe Vlissingen toch het liefst een Spaanse stad wilde blijven, maar dan wel zonder Alva.

Afbeelding: De terechtstelling van kapitein Hernando Pacheco in Vlissingen op 8 mei 1572 (gravure van Jan Luyken, Rijksmuseum, Amsterdam).

10. Walen en Spanjaarden gevlucht, op één na

Hoe kapitein Hernando Pacheco voor de verkeerde werd aangezien, hoe deze zijn ring weggaf en ter dood werd veroordeeld.
Peter van Druenen

De opstandelingen voelden de capitulatie van de Spaanse vloot als een overwinning en trokken de stad weer in, terug naar het stadhuis waar inmiddels vanuit Middelburg, de nog steeds door en door Spaansgezinde en vrome bisschopsstad, de stadhouder van Zeeland, Anthonie van Bourgondië, was gearriveerd. Anthonie was een trouwe volgeling van Alva en had in 1567 een belangrijke rol gespeeld in het ontmoedigen van de groep watergeuzen die via de Vlissingse kust, Walcheren wilde veroveren op de Spanjaarden. Hij was, net als Johan van Kuyk, een begenadigd spreker en werd in staat geacht om door middel van overreding een woedende menigte zoals die in Vlissingen, tot rede en inkeer te brengen.

De stadhouder hield zijn gehoor voor dat er nog niets verloren was voor Vlissingen en dat de mensen niets hoefden te vrezen. Er waren immers nog geen echte halsmisdrijven gepleegd en dat ene kanonschot kon door de vingers worden gezien, daar zou hij zich voor gaan inzetten. De landvoogd zou alles vergeven en vergeten. De snel groter wordende menigte liet zich echter niet ompraten en werd steeds luidruchtiger. Er werd gelachen en gejouwd en geleidelijk aan kwam het gedrang steeds dichter bij de spreker. Het was voor hem al spoedig geen vraag meer óf de opstandelingen hem en de kwartiermakers zouden aanvallen, maar wanneer. Hij besloot daarom onmiddellijk de stad te verlaten, of beter gezegd: te ontvluchten, en terug te keren naar Middelburg. En weer had de meute het idee dat er een overwinning was behaald, hetgeen niet onterecht was. De Spaanse schepen waren onschadelijk gemaakt en de stadhouder en de kwartiermakers gevlucht. Er liepen nog wel wat Walen rond, maar een deel van hen was al vertrokken en de rest zou zonder wapengekletter of ander geweld binnen een paar dagen volgen.

Tegenwoordig zouden we het soort revolutie zoals die zich in Vlissingen op 6 april 1572 voltrok, het predikaat fluweel meegeven: behalve het dronkemansschot dat vanaf het havenhoofd op de Spaanse schepen werd afgevuurd en de klappen die Jan Alman kreeg van een van de Spaanse kwartiermakers, waren er geen geweldsincidenten geweest. Geen gewonden, geen doden. En toch zouden die er vallen, weliswaar een maand later, maar wel als duidelijk gevolg van de Vlissingse opstand: Hernando Pacheco, kapitein van de Spaanse infanterie, en twee boodschappers.

Pacheco arriveerde op de tweede paasdag per schip op de rede van Vlissingen. Hij had opdracht gekregen van Alva om rapport uit te brengen over de situatie in de havens op Walcheren. Vlissingers enterden het schip en Pacheco liep een verwonding op aan zijn hoofd en werd gearresteerd. Onderweg werd hij uitgejouwd door het samengestroomde volk dat zijn dood eiste. Op een of andere manier was het gerucht de wereld in gekomen dat de gevangene de zoon was van Alva.

Pacheco werd eerst naar een burgerwoning bij de Oude Brug gebracht, en later naar het Stadts Ghevanghenhuys. Hij werd daar bezocht door een aantal opstandelingen die wisten te vertellen dat hij in Deventer een van de leiders van de bezetting was geweest. Er deden vreselijke verhalen over hem de ronde, onder andere dat hij een van hun dochters voor eigen gebruik had opgeëist. De haat tegen Pacheco in Deventer was daarom zeer groot en het was voor de afgevaardigden uit die stad geen vraag meer welke straf hij zou moeten krijgen: de doodstraf.

Volgende week: Hoe Pacheco tevergeefs smeekte om onthoofd te worden in plaats van opgehangen en hoe moeilijk het was om een geschikte beul te vinden.

Afbeelding: Ets van Simon Fokke uit 1784. Tekst: ‘De Spaansche bezetting uit Vlissingen verdreven, 1572’. (Rijksmuseum, Amsterdam).

9. Jan en Alleman

Hoe de enige gewonde Vlissinger thuis een geweer ging halen.

Peter van Druenen

Inmiddels was de menigte voor het stadhuis flink groter geworden door de komst van een grote groep kerkgangers die de paasdienst had bijgewoond en daar een fel anti-Spaanse preek van de dienstdoende priester hadden beluisterd. Ook hier waren de emoties hoog opgelopen en de mededeling dat de Spaanse schepen al voor de haven waren gearriveerd, zorgde bij de kerkgangers voor opstandigheid. Hoewel ze tot het beschaafder deel van de bevolking behoorden en normaal gesproken neerkeken op het grauw dat zich zelfs op zondagochtend ging bezatten, was de gemeenschappelijke afkeer van de Spanjaarden en het idee dat er plannen waren om een kleine 1.000 soldaten te huisvesten in de stad, voldoende reden daar voor deze keer overheen te stappen.

 

Een hardnekkige anekdote die door de vroege kroniekschrijvers aan de geschiedenis werd toegevoegd, is die van Jan Alman, een van de kerkgangers en volgens de overlevering een gerespecteerd burger. Hij liep midden in de groep die uit de kerk was gekomen. Het was het moment waarop de kwartiermakers riepen dat de Spaanse soldaten bezit zouden nemen van de huizen, het voedsel en de vrouwen, en de menigte nog uitzinniger werd. Een van de Spanjaarden zou Alman hebben aangevallen en verwond. Deze wist te ontsnappen en vertelde zijn medestanders dat hij naar huis ging om een wapen te halen. Dit werd doorverteld en de achternaam Alman werd daarbij al snel verbasterd tot Alleman. Het gerucht dat één man zijn wapen ging halen transformeerde vervolgens tot het gerucht dat iedereen zijn wapen ging halen, hetgeen waarschijnlijk daarna op grote schaal gebeurde.

De menigte moet dus op een gegeven moment redelijk zwaar bewapend zijn geweest: met de gestolen wapens uit het depot en met privé-wapens, als men die tenminste had. Zo trok men naar het havenhoofd waar een goed uitzicht was op de Spaanse schepen. Ook Johan van Kuyk, die de ongeregeldheden waarschijnlijk met genoegen had gadegeslagen, was daar naartoe gelopen. In een vlammende toespraak riep hij menigte op om zich te verzetten tegen de op handen zijnde invasie. Hij zette zijn oproep extra kracht bij door, tegen beter weten in omdat de prins nog in Duitsland zat, te melden dat Willem van Oranje met een groot leger in aantocht was om Vlissingen te bevrijden. Volgens hem moesten de opstandelingen alles in het werk stellen om een Spaanse landing in de haven te voorkomen. Een deel van de aanwezige Vlissingers was op dat moment overigens meer gemotiveerd door de drank dan door gezond verstand. Van Kuyk maakte van deze situatie dankbaar gebruik. Zijn toespraak viel bij de stedelingen in goede aarde en hier en daar klonk al de roep om de schepen de beschieten. Van Kuyk loofde daarop een beloning uit van twee daalders voor degene die het aandurfde om het eerste schot af te vuren.

De vrijwilliger was snel gevonden en de kogel werd afgevuurd, waarna er iets opmerkelijks gebeurde. De schepen waren waarschijnlijk geschrokken van het schot en moeten hebben gedacht dat er nog meer beschietingen zouden volgen. Ze probeerden eerst de stevens te wenden, maar omdat de weersomstandigheden niet gunstig waren - er stond weinig wind - lukte dat niet. Kort daarop werd door de leiding van de vloot besloten om een onderhandelaar naar de haven te laten zwemmen. Deze werd door de opstandelingen aan wal geholpen en aangehoord. Hij vertelde dat de schepen wel wilden vertrekken maar dat de wind en het tij dat hadden belet. Zodra de omstandigheden gunstiger waren, zouden ze alsnog weggaan. Hij vroeg wel of de Vlissingers als tegenprestatie de beschieting wilden stoppen. Van Kuyk, die inmiddels als leider werd gezien, gaf hierop akkoord en liet de zwemmer met een klein bootje terugbrengen naar het schip. 

 Afbeelding: De gebeurtenissen in Vlissingen op Eerste Paasdag, 6 april 1572 en een indicatie van de tijdstippen (ingetekend op een detail uit de stadskaart van Adams uit 1588, Gemeentearchief Vlissingen).

8. Vrouwen en dochters afstaan? Mooi niet!

Hoe de aankondiging van nieuwe inkwartieringen de woede wekte van de Vlissingers.
Peter van Druenen

In de volgende drie afleveringen van dit feuilleton worden de gebeurtenissen op 6 april 1572 gereconstrueerd. Het was, zoals de afgelopen weken op deze plaats is aangetoond, een geplande, op economische doeleinden gebaseerde en goed georganiseerde afrekening met de onderdrukkende macht.

In 1571 was de dreiging van een opstand, gesteund door een vijandelijke aanval van buitenaf zo groot geworden, dat Alva besloot om de verdediging van Vlissingen te versterken. Hij koos voor de stationering van een aanzienlijke troepenmacht in de stad en in de citadel. Zo kon hij de hele kuststrook tussen Vlissingen en Rammekens goed in de gaten houden. De fundamenten van de citadel werden dat jaar nog gelegd en korte tijd later, begin 1572, was voor de landvoogd de tijd aangebroken om daarnaast de kwaliteit van de in Vlissingen gelegerde manschappen te verhogen. De enkele honderden Waalse soldaten moesten plaats gaan maken voor een 1.000-tal Spaanse collega’s. Nadat de voorbereidingen waren afgerond, zond hij begin april vanuit Bergen op Zoom een aantal schepen, met aan boord de soldaten onder leiding van Osario Angelo, naar Vlissingen. Zij kwamen daar op zaterdagavond 5 april aan en wilden direct aan land gaan. Met de Walen die in Vlissingen waren ingekwartierd, was afgesproken dat die een handje zouden helpen. Daarna moesten ze de stad verlaten om plaats te maken voor hun Spaanse collega’s.

Het bereiken van de haven bleek die avond echter onmogelijk vanwege de noordwesten wind die van de kust af stond, en dus de slechtst mogelijke was om Vlissingen te bereiken. De schepen gingen daarom voor anker in afwachting van betere omstandigheden. De volgende ochtend vroeg, het was de eerste paasdag, arriveerden de door Alva gestuurde kwartiermakers bij het gemeentehuis. Ze wilden onderhandelen met de stadsregering over de wijze waarop de soldaten zouden worden ingekwartierd en onderhouden. De burgemeester van Vlissingen, Adriaan Ysemans en zijn bestuur hadden zich voorgenomen om de delegatie netjes te ontvangen en de onderhandelingen als het even kon, niet uit de hand te laten lopen. Deze houding werd door de Vlissingse bevolking niet op prijs gesteld en beoordeeld als een teken van machteloosheid. Het liefst hadden ze gezien dat de kwartiermakers direct de stad uit waren gezet. Wanneer de inkwartieringen doorgang zouden vinden, was Vlissingen volgens hen ten dode opgeschreven, een gedachte die hout sneed.

De aanwezigheid van de Walen die, vergeleken met de nieuwe groep soldaten, veel minder in aantal waren, had de stad en haar burgers veel geld gekost. Voor het stadhuis, dat in 1572 was gevestigd in een pand op de hoek van de Breestraat en de haven, verzamelde zich nu een woedende menigte die de stadsregering luidkeels van verraad beschuldigde. Het verhaal gaat dat een van de kwartiermakers het woord nam en vertelde dat iedereen die een huis had, soldaten moest gaan huisvesten. Ook moesten ze zorgen voor eten en drinken en hun vrouwen en dochters afstaan. Vooral dat laatste was aanleiding tot grote woede bij de toehoorders, die steeds luidruchtiger werden en dreigden het stadhuis binnen te gaan en daar de sleutels op te eisen van de opslagplaats van wapens en munitie. Op dat moment wist men al dat de Spaanse schepen op de Vlissingse rede lagen, in afwachting van een gunstige wind om de haven binnen te varen. Het verjagen van de vloot leek de beste manier om te voorkomen dat de soldaten daadwerkelijk aan land kwamen. Wanneer dat eenmaal gebeurde, waren de Vlissingers kansloos. Toen de sleutels niet werden gegeven door de stadsregering, die klaarblijkelijk de kat nog even uit de boom keek en zelf geen vuile handen wilde maken, trok de meute naar de haven en forceerde daar de sloten van de opslagplaatsen.

Volgende week: Hoe de enige gewonde Vlissinger thuis een geweer ging halen. 

Afbeelding: Gewapende Spanjaarden vallen een huis binnen, Boëtius Adamsz. Bolswert, naar David Vinckboons, 1610 (Rijksmuseum, Amsterdam).

7. Waarom was Johan van Kuyk eigenlijk in de stad?

Hoe een bondgenoot van Willem van Oranje al vóór 6 april in de stad was om voorbereidingen te treffen voor de Vlissingse Opstand.

Peter van Druenen

Een grote, maar nog steeds niet beslissende, motivatie voor de opstand ging uit van de op 29 maart hervatte werkzaamheden aan de citadel van Alva. Hiertoe liet de Spaanse architect op verschillende plaatsen de stadsmuren openbreken. Het kasteel zou gedeeltelijk binnen en gedeeltelijk buiten de stadsmuren komen te liggen. Daarnaast heeft de komst van de drie kwartiermakers een zekere rol gespeeld in het motiveren van de Vlissingers om warm te lopen voor de opstand. Zij stelden zich bepaald niet bescheiden op, zowel op straat als in het stadhuis, en hun agressieve houding moet kwaad bloed hebben gezet.

De druppel die uiteindelijk de emmer deed overlopen en die dus ook een sterk motiverend effect had, was natuurlijk de aankomst van de vloot van Alva voor de rede van Vlissingen. Al deze prikkels stonden los van de invloed die het bericht over Den Briel zou hebben gehad en waren stuk voor stuk sterker en motiverender. Er zijn echter sterke aanwijzingen dat de Vlissingse opstand al langer van te voren was uitgedacht en voorbereid. Misschien dat alleen het tijdstip nog niet bekend was, maar zelfs dat valt te betwijfelen.

Wel aanwezig op 2 april was een van de latere leiders van de opstand, Johan van Kuijk, heer van Erpt. Van Kuijk behoorde tot de lagere adel en was, waarschijnlijk vanuit die positie, een verklaard tegenstander van het toenemen van de centrale macht die in de Nederlanden namens Philips de Tweede werd uitgeoefend door diens landvoogd Alva. Van Kuijk, die in april 1566 behoorde bij het eedverbond der edelen die aan de landvoogdes Margaretha van Parma door middel van een smeekschrift vroeg om opheffing van de inquisitie, stond in contact met Willem van Oranje, maar de band tussen de twee zou pas na 1572 hechter worden en uitgroeien tot vriendschap.

De vraag is nu natuurlijk waarom Johan van Kuijk in Vlissingen was in de eerste week van april 1572 en mogelijk al eerder. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij kwam om steun te verlenen aan de op handen zijnde opstand. Als edele zou hij daarvoor niet alleen de capaciteiten moeten hebben, maar ook het gezag dat nodig was om leiding te kunnen geven aan de opstandelingen, die niet waren opgeleid voor dit soort activiteiten. Als deze veronderstelling waar is, dan moeten we de vraag stellen of Van Kuijk dit op eigen initiatief deed. Het was immers mogelijk dat de plannen vroegtijdig waren uitgelekt. Trouw en verraad lagen dicht bij elkaar en bij een opstand moesten meerdere mensen worden betrokken. De kans op een lek was daarom aanzienlijk. Van Kuijk hoorde van de plannen en reisde af naar Vlissingen waar hij het gesprek aanging met de leiders van de opstand in wording. Het kan ook dat hij was gevraagd door de Vlissingers of in opdracht handelde van Willem van Oranje. Hoe dan ook, de gedragingen van Van Kuijk op de dag van de opstand wijzen erop dat hij naar de stad was gekomen met maar één doel: de opstand tot een goed eind brengen: hij voerde het oproer aan, hield de toespraken, gaf de bevelen en zorgde ervoor dat de protestantse en de rooms-katholieke optochten samenvloeiden tot één massale volksopstand.

Volgende week: Hoe de aankondiging van nieuwe inkwartieringen de woede wekte van de Vlissingers.

Afbeelding: Het aanbieden van het Smeekschrift door het verbond van edelen, waaronder Johan van Kuyk, aan de hertogin van Parma in 1566 (ets, Rijksmuseum, Amsterdam).

6. Was het wel 6 april?

Hoe de Vlissingse Opstand al lang van te voren was voorbereid.
Peter van Druenen 

De eerste week van de maand april 1572 was er een van groot historisch belang, niet alleen voor Vlissingen, maar ook voor de ontwikkeling van de nieuwe Republiek, voor Willem van Oranje en zijn volgelingen en voor de Spaanse koning die zijn repressieve aanpak van de opstandige provincies in zijn rijk bestraft zag met een opstand die serieuze vormen begon aan te nemen. Konden de koning en zijn landvoogd de gemakkelijke inname van Den Briel door de watergeuzen op 1 april nog afdoen als een inschattingsfout, de opstand in Vlissingen was er een die het koppel echt aan het denken zette. Blijkbaar was er zoveel draagvlak onder de plaatselijke bevolking, die zich bovendien gesteund voelde door de verwachting dat er hulp zou komen van de kant van Willem van Oranje, dat de stad die door Karel de Vijfde werd gezien als de ‘sleutel van de Nederlanden en de doorgang voor de hele wereld’, in korte tijd van binnenuit kon worden veroverd op de Spanjaarden.

Alarmerend waren de berichten over de eerste dagen na de Vlissingse opstand, toen duidelijk werd dat er geen chaos was ontstaan in de stad. Integendeel, bandeloosheid of plundering waren niet voorgekomen, de stadsregering kon grotendeels blijven zitten en al op 6 april werd er een comité van hoplieden benoemd waarin vier vooraanstaande Vlissingers zitting kregen: Jaques Swijse, Jan de Moor, Leis Gillese Leest en Jacob Langestraet. Klaarblijkelijk was de opstand goed voorbereid en stond de burgerij, van arm tot rijk en van eenvoudig tot vooraanstaand, klaar om de regie in handen te nemen. Philips en Alva hadden dus te maken met een doordachte opstand die erin had voorzien dat de bezetters uit de stad werden verdreven en dat de Vlissingers nog diezelfde dag wisten waar ze aan toe waren. Alleen al het gerucht dat de Prins van Oranje hen steunde en klaar stond om met zijn troepen de stad te komen versterken, was voldoende motivatie geweest om door te zetten. Dat die steun er later in april daadwerkelijk kwam, deed eigenlijk niet meer ter zake voor de koning en de landvoogd.

Er was in de opstandige Nederlanden een nieuwe kracht opgewekt die in niets meer leek op voorgaande revoltes tegen eerst het keizerlijke en nu het koninklijke gezag. Om deze redenen wordt het tijd om het beeld dat bestaat van die zesde april, namelijk dat het een spontane opstand was, slechts ingegeven door ergernis van de plaatselijke bevolking, wat bij te stellen.

We moeten daarom ook vraagtekens zetten bij de datum zelf: 6 april kan in de boeken blijven staan als de dag waarop de opstand eindigde, maar zeker niet als de dag waarop ze begon. De enige Vlissingse ooggetuige van wie een document bewaard is gebleven, Joris de Raed van Nieukerke, in 1572 rector van de Latijnse school in de stad, noemt namelijk expliciet woensdag 2 april als de dag waarop de opstand in Vlissingen begon. Op die dag waren er nog geen Spaanse kwartiermakers in de stad en was de vloot nog onderweg.

Ook het idee dat het een opstand was van de protestanten tegen de katholieken mag van tafel. We stelden al eerder vast dat deze geloofsrichtingen in Vlissingen meer gezamenlijke belangen hadden dan tegengestelde, maar gaan nu een stap verder: de Vlissingse opstand was het resultaat van een nauwe samenwerking tussen de twee kerken waarbij de rooms-katholieke clerus in de stad een actieve en zelfs opruiende rol speelde en waarbij de plaatselijke overheid nauwelijks iets deed om de stad in Spaanse handen te houden.

Volgende week: Hoe een bondgenoot van Willem van Oranje al vóór 6 april in de stad was om voorbereidingen te treffen voor de Vlissingse Opstand.

Afbeelding: Inferioris Germaniae Provinciarum (Leiden 1643). Het opschrift is een uitspraak van Karel de Vijfde.

5. Huh? Den Briel?

Hoe kan worden aangetoond dat de inname van Den Briel weinig invloed had op de Vlissingse Opstand. 
Peter van Druenen 

De geschiedenis van de dag zelf, 6 april 1572, versterkt het beeld dat de opstand goed was voorbereid en zich vooral richtte op het wegnemen van de bedreigingen voor de stad, haar inwoners en haar economie. Katholieken en protestanten trokken schouder aan schouder met elkaar op, net als burgers en magistraten en armen en rijken. Niet het geloof was leidend, maar het welzijn van de stad. Niet de verschillen stonden voorop, maar de overeenkomsten. Over de datum waarop de opstand begon, is veel onduidelijkheid. Hiermee is door de meeste kroniekschrijvers en historici wat gemakzuchtig omgegaan. 

Op paaszondag 6 april 1572 zou het allemaal zijn gebeurd: zowel de aanleiding als de opstand zelf. De werkelijkheid was anders, in elk geval genuanceerder. Om meer inzicht te krijgen in de werkelijke gang van zaken moeten we, na de al te dominante aanname dat het geloof een belangrijke rol speelde, nog een andere mythe de wereld uit helpen, namelijk de rol die de inname van Den Briel zou hebben gespeeld in de Vlissingse opstand. In de officiële geschiedschrijving was het deze gebeurtenis die Alva ertoe aanzette een vloot met 1.000 soldaten naar Vlissingen te sturen om te voorkomen dat de voor de verdediging van de Nederlanden zo belangrijke strategisch gelegen havenstad in handen van de Prins van Oranje zou vallen. Aan de andere kant zou Vlissingen door Den Briel zijn geïnspireerd tot haar eigen opstand. Beide aannames berusten op verkeerde inzichten.

Er zijn minstens drie argumenten waarmee kan worden aangetoond dat de gebeurtenissen weinig tot niets met elkaar te maken hadden, behalve dat ze in dezelfde week plaatsvonden. In de eerste plaats moeten we vaststellen dat de inname van de beide steden, voor wat betreft de aanleiding en het verloop, volledig op zichzelf stonden. Den Briel werd bij toeval ingenomen door een legertje watergeuzen van wie de meesten nog nooit in de stad waren geweest, terwijl Vlissingen door de Vlissingers zelf bevrijd werd van een grote groep soldaten, die de stad zoveel overlast bezorgden dat het gewone leven in de stad daar ernstig schade van ondervond.

In de tweede plaats had Alva al veel eerder besloten Vlissingen te gaan versterken. Zo was hij begonnen met de bouw van de citadel en arriveerde er op 3 april een groep Spaanse kwartiermakers in Vlissingen om de komst van 1.000 Spaanse soldaten en het vertrek van hun Waalse collega’s voor te bereiden. Het is waarschijnlijk dat Alva pas op 3 april, en of nog later, hoorde van de inname van Den Briel. De snelste manier om een bericht over te brengen, was met behulp van paarden. Het tijdsbestek waarin het bericht kon worden overgebracht was afhankelijk van de afstand en de hoeveelheid hindernissen onderweg. Alva zetelde in 1572 in Brussel en tussen deze stad en Den Briel lagen tal van obstakels, vooral water. De boodschapper, en die is er zeker geweest, deed er meerdere dagen over om het bericht over te brengen. Alva kan dus nooit voor 3 april hebben geweten van de val van Den Briel, hooguit op de dag zelf, maar waarschijnlijk veel later. Alleen al daarom was het onmogelijk dat dit voor hem de reden was om Vlissingen te gaan versterken. Daarnaast gingen er, in die tijd, weken voorbij voordat er een strategisch plan was gemaakt, 1.000 soldaten waren gevonden en ingescheept en een groep kwartiermakers was geïnstrueerd en op pad gestuurd. De kwartiermakers, die op 3 april in Vlissingen arriveerden, waren dus al veel eerder vertrokken en hun missie was al weken, zo niet maanden, eerder voorbereid. Dat was ook het geval met de vloot die 6 april voor de rede van Vlissingen arriveerde.

Het derde argument waarmee we het vermeende verband tussen de innamen van Den Briel en Vlissingen op losse schroeven kunnen zetten, wordt geleverd door de Vlissingers zelf. Mogelijk dat zij die week al hadden gehoord van de gebeurtenissen in Den Briel. De vraag is of dit het verschil uitmaakte tussen opstand of geen opstand omdat zij immers al eerder waren begonnen met de voorbereidingen. Het is goed mogelijk dat er een extra motiverende werking uitging van het bericht, maar meer invloed was er zeker niet.

Volgende week: Hoe de Vlissingse Opstand al lang van te voren was voorbereid.

Afbeeldingen:
- De inname van Den Briel door de watergeuzen, 1 april 1572 (ets van Frans Hogenberg, Rijksmuseum, Amsterdam).
- Portret van Fernando Álvarez de Toledo (1507-1582). Door Antonis Mor (Prado Madrid). 



4. Godsdienst, economie en politiek, gaat dat samen? In 1572 wel!

Hoe Vlissingen in 1572 het randje van een bankroet naderde.

Peter van Druenen

Naast de overlast van de ingekwartierde Spaanse en Waalse soldaten was er nog een belangrijke reden waarom de Spanjaarden steeds minder konden rekenen op de sympathie van de Vlissingers: het plan van Alva om, naar Antwerps voorbeeld, een grote citadel te bouwen ten oosten van de stad, op de plaats waar eigenlijk een nieuwe haven was gepland. Dit was in 1566 al door de voorgangster van Alva, landvoogdes Margaretha van Parma, geadviseerd omdat het de beste verdediging zou zijn tegen invasies vanaf de zee. Haar broer, koning Philips de Tweede, was het daar wel mee eens, maar hij gaf aan er op dat moment geen geld voor te hebben. 

Een gebeurtenis in 1567 deed de koning van gedachten veranderen. In dat jaar ondernamen de geuzenleiders Jan van Marnix en Pieter Haeck een poging om Vlissingen te veroveren. Er vloeide geen bloed omdat de Spaanse overmacht te groot was en het daarom niet tot schermutselingen kwam. Uiteindelijk besloten de twee aanvoerders hun pogingen het eiland te bezetten, maar te stoppen. De aanval was gepland in het gebied tussen Vlissingen en Rammekens omdat dit nog steeds werd gezien als de zwakste schakel in de kustverdediging van Walcheren. Alva onderschreef daarom de eerdere adviezen van Margaretha om langs de zuidelijke kust van het eiland extra verdedigingswerken aan te leggen. Een onderzoek wees uit dat het gebied tussen Vlissingen en Rammekens, waar een diepe vaargeul in de Schelde was, de beste plaats zou zijn voor een vijandelijke invasie en dus ook voor het bouwen van de citadel. In 1572 werden hiervoor de fundamenten gelegd. 

Een laatste maar zeker niet de minst belangrijke oorzaak van de Vlissingse opstand in 1572 was van religieuze aard. Het calvinisme had in Vlissingen al vrij snel vaste grond onder de voeten gekregen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat het nieuwe geloof in de stad de meeste aanhangers had van heel Zeeland. Benadrukt moet worden dat er tussen de calvinisten en de rooms-katholieken onderling weinig wrijving bestond. Er was immers sprake van veel gemeenschappelijke ergernissen: de overlast van de Spaanse soldaten, de belastingen, de blokkades van de watergeuzen en de bouw van de citadel waardoor het graven van de nieuwe haven definitief niet kon doorgaan. De onderdrukking van de calvinisten en het strenger maken van de plaatselijke kerkelijke wetgeving kwam uitsluitend van de kant van de Spanjaarden en dat versterkte uiteraard het anti-Spaanse sentiment. Zo moesten, volgens een door Alva in 1569 ingestelde richtlijn, stervenden in hun laatste uren worden bijgestaan door twee notabele personen die er op moesten toezien dat de heilige sacramenten werden toegediend. Gebeurde dat laatste niet, dan mocht het lichaam niet worden begraven, maar moest het worden gedumpt op het galgenveld. De bezittingen van de overledene werden bovendien in beslag genomen.

De maatregelen tegen het nieuwe geloof hadden in Vlissingen een averechts effect. De beweging breidde zich verder uit en werd een belangrijke factor in het verzet tegen Alva en zijn soldaten. En hiermee vielen de economische en religieuze belangen van de Vlissingers samen met de politieke belangen van Willem van Oranje die daarnaast nog persoonlijke motieven had: Alva had inmiddels zijn bezittingen verbeurd verklaard en de oudste zoon van Willem, Philips Willem, als gijzelaar ontvoerd naar Spanje. Tussen de prins en de stadsregering bestond al geruime tijd een correspondentie.  Gezien het belang van de steun van de Nederlandse steden voor de strijd van de Prins zal die ongetwijfeld hebben bestaan uit verzoeken aan Vlissingen om zich aan te sluiten bij de strijd en daarvoor de middelen bij elkaar te krijgen. Die middelen waren er natuurlijk niet. De stad was leeggezogen en balanceerde op het randje van een bankroet. Wel was er een zeer vruchtbare voedingsbodem ontstaan voor een volksopstand. En die zou er komen.

Volgende week: Hoe kan worden aangetoond dat de inname van Den Briel weinig invloed had op de Vlissingse Opstand.

Afbeelding: Kaart van Vlissingen in 1752 met rechts de fundamenten van de citadel van Alva (P.K. Dommisse, 1910).


3. Overlast

Hoe honderden ingekwartierde soldaten de sfeer in Vlissingen grondig verpestten. 

Peter van Druenen 

In Vlissingen maakten de gevolgen van de economische crisis en de internationale politieke en militaire spanningen rond 1570 onderdeel uit van het dagelijks leven. Misschien meer dan in welke andere stad in de Nederlanden ook. Vlissingen lag dicht bij Brussel, het machts- en regeringscentrum van Philips de Tweede en beheerste de toegang over water naar Antwerpen, de belangrijkste haven- en handelsstad van de Nederlanden, maar ook vanuit deze stad de route naar erfvijand Frankrijk en naar Engeland, die altijd een potentieel gevaar vormden voor de macht van de Spaanse koning. En daar was dan nog de strijd tegen de watergeuzen bijgekomen, die zelfbenoemde en ongeregelde krijgsmacht van de vroege opstand, waarvoor materieel gewin met een dun sausje van vaderlandsliefde het hoogste doel was.

De aanwezigheid van honderden Spaanse, Waalse en Duitse soldaten, die in de toenmalige politieke constellatie gewoon landgenoten waren en die de stad moesten ‘beschermen’, bepaalde in hoge mate het straatbeeld en was een groeiende bron van ergernis voor de Vlissingers, die ook nog eens moesten dulden dat ze in hun huizen en bedden sliepen en gelegaliseerd hun voorraadkasten konden plunderen, zo daar nog iets inzat. Geen wonder dat er af en toe opstootjes uitbraken die weer tot vergelding en nieuwe wetgeving leidden. Zo werd in juli 1567 een wet van kracht die het verbood om soldaten na te roepen of te beledigen. Het naleven van deze wet was een hele opgaaf, omdat er steeds meer soldaten kwamen die in toenemende mate geld kostten en voor overlast zorgden. Het zal duidelijk zijn dat Vlissingen in een neergaande financiële spiraal terecht kwam. Er moest zelfs geleend worden om aan de verplichtingen te kunnen voldoen. In 1570 werd de wetgeving nog strenger. Het werd verboden geweld te gebruiken tegen de soldaten, hetgeen erop wijst dat er serieuze incidenten waren geweest.

We kunnen er gerust van uitgaan dat de overlast door de soldaten de voornaamste reden was van de onrust in Vlissingen, die op 6 april 1572 zou leiden tot de opstand. De stad werd in een diepe financiële crisis gedompeld en de bevolking kende geen enkele vorm van privacy meer omdat ze constant met een of meerdere soldaten in hun huizen zat opgescheept. Er waren echter nog meer factoren die invloed hadden op de groeiende anti-Spaanse sentimenten in de stad. Bijna allemaal waren ze van financiële aard, zoals de structurele belastingen die Alva in 1569 had ingevoerd: de 10e, 20e en 100e penningen. Deze kwamen bovenop de kosten die er waren om de soldaten te huisvesten en waren dus nauwelijks meer op te brengen. Daar kwam nog bij dat de handel in Vlissingen voor een belangrijk deel stil lag omdat de uitgaande vaarwegen werden geblokkeerd door de watergeuzen die min of meer autonoom hun eigen 80-jarige oorlog waren begonnen, met de aarzelende zegen van Willem van Oranje. Aarzelend, omdat hij hen nodig had in de nog jonge opstand maar hen anderzijds veroordeelde vanwege de onbehouwen tactieken waarmee ze ook de gewone bevolking beroofden wanneer het zo uitkwam. De stad had hierin een ambivalente houding, omdat de soldaten wel bescherming boden tegen de dreiging van de watergeuzen.

Het is overigens nog maar de vraag of de soldaten nog in staat en bereid waren Vlissingen te beschermen tegen aanvallen van buitenaf. Het waren zonder uitzondering huurlingen en die moet je af en toe betalen om ze gemotiveerd te houden. De betalingen aan de Walen bleven steeds vaker uit en de onrust en het daarmee gepaard gaande wangedrag bij de manschappen nam als gevolg hiervan toe, hetgeen de sfeer in de stad er niet op verbeterde.

Afbeelding: Spotprent uit 1571 over de tiende penning bij het standbeeld van de hertog van Alva in Antwerpen (ets, Rijksmuseum, Amsterdam). 

Volgende week: Hoe Vlissingen in 1572 het randje van een bankroet naderde.

2. Vlissingen 1572: letterlijk in de vaart der volken

 Hoe de internationale verhoudingen in de zestiende eeuw steeds meer onder spanning kwamen te staan.

Peter van Druenen 

Om de gebeurtenissen in Vlissingen van 6 april 1572 goed te kunnen plaatsen en te beoordelen, zullen we in de eerste plaats onze blik moeten richten op de wijze waarop Europa en dan vooral het grote geheel waartoe de Nederlanden behoorde, het Heilige Roomse Rijk, staatkundig was georganiseerd. Dit rijk, dat vanaf 1515 werd geregeerd door Karel de Vijfde, kende drie bestuurslagen: (1) de keizerlijke macht, (2) de adel die de verschillende graafschappen en hertogdommen bestuurde en (3) de stadsbesturen. De keizer was gebaat bij een adel die zich vooral bezighield met het bestuur van de eigen gewesten, de adel op haar beurt zag het liefst dat de steden er alles aan deden om zo welvarend mogelijk te worden en steden wilden, naast het vergroten van de welvaart waarin ze op één lijn zaten met de adel, zoveel mogelijk zelfstandigheid.

 Hoewel de verschillende belangen regelmatig conflicteerden, bood dit systeem toch een zekere stabiliteit. Nadat echter in de loop van de 16e eeuw eerst Karel de Vijfde en later Philips de Tweede, macht gingen onttrekken aan de adel, ging het mis. De aanleiding voor dit proces was in belangrijke mate van financiële aard. De strijd tussen de grote Europese keizer- en koninkrijken was vanaf 1500 sterk toegenomen en bracht steeds meer kosten met zich mee voor huurlingen, paarden en oorlogstuig. Tussen 1550 en 1560 raakten de verschillende schatkisten leeg en kwam Europa in een zware economische crisis terecht. Intussen gingen de oorlogen door en de machthebbers zagen zich genoodzaakt de gaten in hun begrotingen te dichten met belastinggeld. Nu was het gewone volk al eeuwen gewend om af en toe belasting te betalen als de graaf of de hertog geld nodig had, structureel is dit nooit geworden. Tot halverwege de 16e eeuw. Toen kreeg belastingheffing een periodiek karakter en moest het werkende volk geld gaan betalen aan machthebbers die ze niet kenden en waarvan ze tot voor kort niet eens wisten, dat ze bestonden.

Het dieptepunt kwam toen in 1569 de nieuwe landvoogd over de Nederlanden, de hertog van Alva, drie belastingen invoerde: de 10e penning (tien procent omzetbelasting op roerende goederen), de 20e penning (vijf procent omzetbelasting op onroerende goederen) en de 100e penning (één procent bezitsbelasting). Dit betekende voor het gewone volk een aardverschuiving, vooral omdat het geld voor geen procentpunt ten goede kwam aan de gemeenschap. Het was bedoeld voor de pracht en de praal van de hoven en - vooral - voor de oorlogsvoering over zaken waarbij niemand een idee had waarover ze gingen. Met het steeds meer buitenspel zetten van de plaatselijke adel en het heffen van steeds terugkerende  belastingen waren de kiemen voor de opstand in de Nederlanden gelegd.

 Er was echter nog een derde kiem: de Reformatie, al in de Middeleeuwen begonnen met geestelijken die zich tegen de pracht en praal van de kerkelijke bestuurders keerden.  Bisschoppen waren meestal van adel en spekten niet zelden de eigen financiën. Ze hadden concubines en nakomelingen, waren aan de drank en hieven belastingen. Dat was natuurlijk al eeuwen zo, maar in de tweede helft van de 16e eeuw zag men deze wantoestanden niet meer los van de toenemende macht van de Spaanse koning, diens onverzadigbare lust tot oorlogsvoering en de daaruit voortvloeiende belastingheffingen die vooral het gewone volk troffen en mede de oorzaak waren van de zware economische crises. De koning op zijn beurt kon niet anders dan de opstand in de lage landen tegen zijn gezag over één kam scheren met het verzet tegen de Rooms-Katholieke Kerk. De strijd woedde daarom op twee fronten: politiek en kerkelijk. Beide fronten waren bloedig en putten de betrokken partijen uit tot op het bot.

Afbeeldingen: (boven) Karel de Vijfde omstreeks 1530 (schilderij van Jan Cornelisz. Vermeyen omstreeks 1530, Rijksmuseum Amsterdam), (onder) Philips de Tweede omstreeks 1570 (schilderij van Anthonis Mor, Rijksmuseum, Amsterdam).

Volgende week: Hoe honderden ingekwartierde soldaten de sfeer in Vlissingen grondig verpestten.


1. Vlissingen was echt wel de eerste!

Een bijzondere brief van Willem van Oranje aan de Vlissingers bewijst onomstotelijk dat de ‘wieg van Nederland’ in april 1572 in Vlissingen stond.

Peter van Druenen

Handtekening van Willem van Oranje onder de brief die hij schreef aan de Vlissingers
Zondag 6 april 1572 kan worden gezien als een van de belangrijkste dagen uit de geschiedenis van Vlissingen: het was immers de dag waarop de inwoners erin slaagden de vijand, de Spanjaarden, de stad uit te jagen. Het was de dag waarop Vlissingen een identiteit kreeg, een eigenwaarde, een trots. Geen andere stad was eerder geweest, ook niet Den Briel, waar de Spanjaarden al waren vertrokken voordat een groepje ongeregelde watergeuzen op 1 april door de openstaande poorten zo naar binnen konden lopen. 

We beginnen dit feuilleton van 15 wekelijkse afleveringen op 15 mei 1572, ruim een maand na de Vlissingse opstand. Op die dag ontving de stadsregering van Vlissingen een brief van Willem van Oranje waarin hij de Vlissingers bedankte voor het verjagen van de Spanjaarden uit de stad ruim een maand eerder, op 6 april 1572. De brief markeert een voor de stad, maar vooral voor de latere Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, zeer belangrijke gebeurtenis. Volgens de prins was Vlissingen de eerste stad die zich op eigen kracht had vrijgevochten van de Spanjaarden. De andere nog bezette steden konden hieraan een voorbeeld nemen. Was getekend: ‘U goede vriendt, Guille de Nassau’. 

Over Den Briel, dat een paar dagen eerder door de watergeuzen werd bezet, repte hij met geen woord. En dat is merkwaardig, omdat in de officiële vaderlandse geschiedschrijving Vlissingen zelden of nooit wordt genoemd. Het gaat altijd over Den Briel en hooguit over ‘een aantal Zeeuwse steden’ die het voorbeeld van de Hollandse stad zouden hebben gevolgd. Het meest recente grote standaardwerk, de Algemene Geschiedenis der Nederlanden uit 1980 maakt het nog bonter en besteedt één regel aan de Vlissingse opstand: ‘Op 6 april braken in Vlissingen onlusten uit, men weigerde er een nieuw Spaans garnizoen te ontvangen’. 

De brief van de prins aan Vlissingen bewijst dat deze zienswijze Vlissingen ernstig tekort doet. De feiten rondom de inname van Den Briel tonen dat aan. Eind maart 1572 lag de ongeveer 20 schepen tellende vloot van de watergeuzen in de Engelse rivier de Medway, een vertakking van de Thames, toen ze van de Engelse regering te horen kregen dat hun vertrek onvermijdelijk was geworden. De Engelsen wilden hun relatie met de Spanjaarden verbeteren en het huisvesten van een Hollandse roversbende droeg daar niet bepaald aan bij. Op 1 april voeren de schepen de Noordzee op zonder precies te weten waar ze naar toe zouden gaan. Bij toeval raakten ze voor de kust van Den Briel en vernamen daar dat de stad kort ervoor was verlaten door de Spaanse soldaten. Omdat de groep toch op zoek was naar een nieuwe vaste basis, namen ze de stad meteen maar in. De zogenaamde verovering van Den Briel kun je daarom geen revolutionaire daad noemen en van enige opstand was al helemaal geen sprake. 

En dat was wel wat Willem van Oranje wilde: opstand tegen de Spanjaarden. Geen wonder dat Vlissingen de eer kreeg zich de eerste stad te mogen noemen waar de vijand door de stedelingen zelf werd verdreven. Na 6 april zouden vele steden in Zeeland en Holland het Vlissingse voorbeeld volgen, precies zoals de prins had gehoopt. 

Volgende week: Hoe de internationale verhoudingen in de zestiende eeuw steeds meer onder spanning kwamen te staan.

---------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Hertaling van de brief van Willem van Oranje aan de Vlissingers:

De Prins van Oranje, Graaf van Nassau, enzovoort,
Heer en baron  van Breda, van Diest, enzovoort.

Aan de eerzame, bescheiden en gewaardeerde bestuurders, kapiteins, raadsheren, burgers en andere goede inwoners van de stad Vlissingen in Zeeland. Gisterenavond hebben wij uw brief van 1 mei 1572 ontvangen. Wij waren zeer blij te lezen dat u erin bent geslaagd om uw terechte verzet tegen de tirannie van de Hertog van Alva vol te houden. 

Wij willen u wel dringend verzoeken, zoals we al eerder hebben gedaan in onze vorige brieven, om in deze goede voornemens altijd dapper en voortvarend te volharden, zonder dat u in de verleiding komt om te zwichten voor dreigementen, beloften, mooie woorden of andere praktijken die, zoals wij weten, uw vijand altijd zal gebruiken. Want hij zou het liefst zien dat u ten onder gaat, omdat dat altijd al zijn doel is geweest. 

Wanneer u echter standvastig blijft, zal de almachtige God u belonen. U zal lof en eer oogsten van de andere landen, omdat u de eerste bent geweest die het Vaderland zo’n goede en trouwe dienst hebt bewezen in deze ongemakkelijke tijd.  

U heeft daarbij een voorbeeld gesteld voor alle anderen: ook zij kunnen, net als u, het juk van tirannie en slavernij van zich afwerpen. 

Van onze kant kunt u ervan verzekerd zijn dat wij niets zullen nalaten alle mogelijke middelen te zoeken om hulp en bijstand te verlenen, u te beschermen en uw privileges en rechten te handhaven, zoals wij in onze vorige brieven al hebben geschreven.

God zij met u.
Geschreven te Dillenburg op 7 mei 1572.
Uw goede vriend,
Willem van Nassau 


Boek

















































































































































































































































































































































(177) Slot-interview met de auteur

Met Vlissingse Fles onderscheiden historicus alweer bezig met proefschrift. Peter van Druenen kijkt terug op een bewogen, maar mooi 2015

VLISSINGEN - Peter van Druenen heeft zaterdag uit handen van burgemeester Letty Demmers de Vlissingse Fles gekregen. Hij kreeg ‘de onderscheiding voor mensen die een bijzondere bijdrage leveren aan Vlissingen’ voor zijn monumentale stadsgeschiedenis ‘Vissers, Kapers, Arbeiders’, die bij de opening van het jubileumjaar in april werd gepresenteerd.

DOOR EUGÈNE DE KOK

Het was dan ook niet meer dan logisch Peter van Druenen te eren voor aanvang van het concert van de Vlissingse Oratorium Vereniging in de Sint Jacobskerk, de afsluiting van ‘Vlissingen 700 jaar stadsrechten’. De Vlissinger kijkt op een bewogen, maar mooi jaar terug. De presentatie in een volle Sint Jacobskerk was het eerste hoogtepunt. “Veel boekpresentaties vinden plaats in een achterafzaaltje met 30, 40 man. Ik had 800 mensen voor me. Ik h​ad gevraagd​ mijn verhaal voor dat van Herman Pleij te ​mogen ​doen”, lacht hij. “Anders was de kans groot dat ik was weggeblazen.” Van Druenen bewaart de mooiste herinneringen aan het moment na de presentatie. “Ik zag een rij van 40, 50 mensen staan voor de tafel waar de boeken werden verkocht. Dat was een heerlijk gezicht.”
De Zeeuwse Boekenprijs ziet hij als zijn tweede hoogtepunt van 2015. Van Druenen werd zowel voor de juryprijs als publieksprijs net gepasseerd. “Daar baalde ik van, maar elk genomineerd boek had een ambassadeur. Over mijn boek hield hoogleraar Arjan van Dixhoorn voor de bekendmaking een toespraak. Hij zei dat het op wetenschappelijk gebied van on-Nederlands niveau was. Daar was ik zeer blij mee, want de wetenschappelijke kwaliteit is altijd het belangrijkste voor mij geweest. De wetenschap is namelijk mijn toekomst”, vertelt de 63-jarige Vlissinger, die in alle drukte rondom de stadsgeschiedenis dit jaar ook nog besloot tijdelijk terug te keren als directeur van zijn bedrijf Mixcom Media Group in Zwolle.

Vuistdik
Er zijn inmiddels zo’n 2200 exemplaren van ‘Vissers, Kapers, Arbeiders’ over de toonbank gegaan, een uitzonderlijk hoog aantal voor een vuistdik, wetenschappelijk boek. “Ik heb het naar zo’n tien tijdschriften gestuurd en inhoudelijk zijn alle reacties vrij lovend”, zegt Van Druenen. “Zelf kijk ik met een goed gevoel terug op het hele project. Voor uitgeverijen was dit boek in deze vorm te duur; je kunt er een spijker mee in de muur slaan, omdat het van optimale kwaliteit is. Na een paar gesprekken heb ik besloten het zelf te doen, maar wel op een nieuwe manier. In aanloop naar de presentatie heb ik gebruik gemaakt van social media zoals Facebook en mijn blog, gedrukte sociale media in de vorm van de Vlissingse Bode, waarin ik drie jaar lang elke week een verhaal heb gepubliceerd, en ik heb elke maand een lezing gegeven. Zo heb ik een klantenkring opgebouwd. Het is een nieuwe manier van uitgeven, maar wel eentje die heeft gewerkt.”

Een boek is een boek
Ook na de presentatie pakte Van Druenen het onorthodox aan. Op zijn website www.vlissingen700.nl publiceerde hij naast de voorstudies en verhalen uit de Vlissingse Bode het complete notenapparaat, het register en hij bood lezers de kans om te reageren en fouten door te geven. “Veel wetenschappers zitten nog te veel in het stramien van een boek is een boek. Ik zie het boek en de website als één geheel.” Volgens Van Druenen zouden wetenschappers ​en uitgevers ​een voorbeeld aan zijn aanpak moeten nemen. “Het is bijna stuitend om te zien hoe weinig er gebruik wordt gemaakt van de kansen die internet biedt. Als ik het zie, waarom zij dan niet? Ze durven te weinig buiten de lijntjes te kleuren.” Van Druenens nieuwe proefschrift over migratie in de 16e en 17e eeuw moet helemaal digitaal verschijnen. Hij is bezig met het ontwikkelen van een instrument om alle cijfers zo overzichtelijk mogelijk en in samenhang te presenteren. Hij hoopt het proefschrift, ondanks zijn drukke werkzaamheden, binnen afzienbare tijd te publiceren. “Er kwamen in de 16e en 17e eeuw ontzettend veel mensen vanuit Vlaanderen naar Zeeland, echt honderdduizenden. Binnen twintig jaar vormden zij de helft van de toenmalige bevolking. Ik wil in mijn proefschrift bewijzen dat we onze Gouden Eeuw voor een groot deel aan hen hebben te danken.”

Bron: De Vlissingse Bode, editie 22 december 2015
Foto: Peter Gielissen

Het boek 'Kapers, Vissers, Arbeiders. Vlissingen 700 jaar stadsrechten', geschreven door Peter van Druenen, is te koop bij de boekhandel en online te bestellen via: http://vlissingen700.blogspot.nl/p/home.html.


(176) Handel en avontuur in Vlissingen omstreeks 1600

In het vorige verhaal schreef ik over het verband tussen de komst van de spoorweg naar Vlissingen in 1873 en de start van de maildienst op Engeland in 1875. Ik stuitte bij het onderzoek voor dit artikel op een interessante passage uit een van de bronnen die ik heb gebruikt. Op pagina 15 van het jubileumboek “Honderd jaar Engelandvaart, 1875-1975” las ik het volgende: “… in de zestiende eeuw ontstond een koeriersdienst van Londen op Dover, die brieven en pakketten vervoerde. (…) Een aantal georganiseerde kooplieden had een eigen verzending, zoals de Merchant Adventurers tot omstreeks 1630 op Vlissingen”.  Die laatste zin intrigeerde me, maar paste niet in het artikel over de posttreinen en de mailboten. De stoommachine was in 1630 nog niet uitgevonden en de eerste treinen zouden pas 200 jaar later gaan rijden. Ik wijdde er één zin aan en ging over tot de orde van de dag. Tijdens het schrijven van het artikel kon ik niet nalaten om tussen de hoofdstukjes door alvast wat onderzoek te doen naar deze Engelse handelsavonturiers die Vlissingen hadden uitgekozen als uitvalsbasis voor hun activiteiten in Europa. Dat onderzoek leverde veel informatie op, behalve een sluitend bewijs dat er door de Engelsen rond 1600 werd gehandeld vanuit Vlissingen. De stad die wél wordt genoemd als officiële plaats van vestiging, is Middelburg. Middelburg? Jazeker, onze buurstad die we kennen van de fraaie grachten met plezierbootjes en de kade langs het Kanaal door Walcheren waar af en toe een binnenvaartschip ligt afgemeerd, was in de zestiende en zeventiende eeuw een haven van belang, vele malen groter dan die in Vlissingen en, na Amsterdam, de tweede van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, toentertijd een van de machtigste naties van de wereld. Het enige dat Vlissingen merkte van de Merchant Adventurers was het zicht op de vele Britse handelsschepen die langs de Scheldestad het zeegat in- en uitvoeren. De Vlissingers hadden het nakijken, zo leek het.
>> Lees verder

Afbeelding:  Wapen en spreuk van de Merchant Adventurers: Dieu Nous donne bonne adventure 

(175) Mailboten en treinen in Vlissingen

Het antwoord op de vraag waarom middenstanders in het centrum van Vlissingen altijd meer hun best moeten doen om winkelend publiek te trekken dan hun collega’s in de meeste andere steden, is tweeledig. In de eerste plaats zijn de belangrijkste wegen langs, om en door de stad de laatste veertig jaar systematisch afgesloten van iedere vorm van verkeer waardoor een stedenbouwkundig hartinfarct is ontstaan. In de tweede plaats hebben de meeste voorzieningen die voor toeloop zouden kunnen zorgen, een locatie toegewezen gekregen op grote afstand van de binnenstad: de Hogeschool Zeeland, de nog te realiseren studentencampus, het grootwinkelbedrijf, het station en de veerhaven. Het is te makkelijk om deze ontwikkeling aan wanbeleid toe te schrijven. De verantwoordelijken zullen ongetwijfeld goede bedoelingen hebben gehad met hun ideeën. In de meeste gevallen was er zelfs sprake van keiharde economische afwegingen. Neem nu het gebied waar het station en de veerhaven zijn gesitueerd. De met de streek en de stad onbekende reiziger die daar uitstapt of voet aan wal zet, ziet niets dan niemandsland en krijgt het onbestemde gevoel dat hij het einde van de wereld heeft bereikt. In zuidelijke richting is er de zee. Het noorden en het oosten bieden uitzicht op treinrails en industrie en in het westen zijn de sluizen en de binnenhaven te zien met als enig teken van bebouwing het aan beide zijden doodlopende rijtje maisonnettes op Het Eiland. De bussen en de taxi’s op het stationsplein kunnen de bezoeker brengen waar hij wil, maar dat kan net zo goed een andere bestemming zijn dan Vlissingen, waarna de vraag zich opdringt waarom de belangrijkste toegangspoorten zo ver buiten de fysieke grenzen van de stad  zijn geplaatst. Voor het antwoord moeten we ver terug in de tijd. Om precies te zijn: de jaren zeventig van de negentiende eeuw, waarin twee infrastructurele ontwikkelingen op internationaal niveau van grote invloed zijn geweest op de welvaart in Vlissingen en de wijze waarop de vervoersstromen werden ingericht: het Europese spoorwegnetwerk en het scheepvaartverkeer van en naar Engeland. >> Lees verder

Afbeelding:  Affiche van de S.M.Z. omstreeks 1880 (Gemeentearchief, Vlissingen)


(174) Hoe Omroep Zeeland in Souburg terechtkwam

Eind 1962 kreeg de gemeente Oost- en West-Souburg een nieuwe burgemeester: B.H.G. ter Haar Romeny die eerder burgemeester van Wolphaartsdijk was. Ik was toen 11 jaar en zat in de vijfde klas van de Marnixschool in West-Souburg. Bij meester van Loenen, tevens schoolhoofd. Normaal gesproken interesseren jongetjes van 11 jaar zich niet voor wisselingen in een gemeentebestuur. Het afscheid in 1961 en het kort daarop overlijden van de vorige burgemeester, A.H.S. Stemerding kan ik me zelfs niet eens meer als een op zich zelf staande gebeurtenis herinneren, terwijl de man toch ruim 25 jaar de functie heeft uitgeoefend en alom geliefd was vanwege zijn daadkracht en veelzijdigheid. De komst van de nieuwe man zou een zelfde lot in mijn belangstellingsspectrum beschoren zijn, ware het niet dat hij verkoos te gaan wonen in een huis in West-Souburg: Villa "De Hoogte" aan de Nieuwe Vlissingseweg, op de hoek met het Marnixplein. Omdat het oversteken van de drukke verkeersader in die tijd een hachelijke zaak was en er nog al eens een ongeluk gebeurde (in die tijd kwam ook de uitbater van frietkraam “Jaap” die naast de brug was gevestigd, door een verkeersongeluk om het leven toen hij de weg wilde oversteken), besloot de nieuwe burgemeester om zijn zoon en twee dochters naar de Marnixschool te sturen. Waarschijnlijk heeft ook de hervormde signatuur van de school een rol gespeeld in de beslissing van het CHU-lid Ter Haar Romeny.

De leerlingen van de Marnixschool werden door de leerkrachten intensief voorbereid op de komst van hun nieuwe klasgenoten. Alle gebruikelijke en door de leerkrachten binnen de grenzen van betamelijkheid getolereerde inwijdingsrituelen werden met onmiddellijke ingang en voor bepaalde tijd verboden. Sterker nog: we werden met zachte dwang gestimuleerd om er voor te zorgen dat de burgemeesterskinderen zich zo snel mogelijk thuis zouden voelen. Uiteindelijk zou het tot ieders voordeel strekken dat het niveau van de school werd opgekrikt met leerlingen van een betere komaf dan tot dan toe gebruikelijk. De oudste zoon Bart kwam bij mij in de klas.

>> Lees verder

Afbeelding: Een van de eerste publieksuitzendingen van Omroep Zeeland met programmatechnicus Leen Schaap aan de knoppen en Bob Lagaaij presenterend in de voormalige raadzaal, de grote studio (fotocollectie Bert van Leerdam)